20717 |
opgewarmde koffie |
soeliemoelie:
soelimoeli (L159a Middelaar)
|
Opgewarmde koffie (schuddebol?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
34480 |
opgroeiend jong kipje |
hennetje:
henǝkǝ (L159a Middelaar)
|
Bedoeld wordt het kipje dat niet meer bij de klokhen is maar dat nog niet legt. [N 19, 40c]
I-12
|
31500 |
ophaler |
aantrekker:
antrękǝr (L159a Middelaar)
|
Metalen staaf met een vlakke baan met in het midden een uitholling die over de klinknagel past. De ophaler dient om de rand van het gat van de aaneen te klinken delen vlak te slaan waardoor deze tegen elkaar aan komen te liggen. Zie ook afb. 180a. [N 33, 321; N 64, 74b; N 66, 20b]
II-11
|
25150 |
opklaren |
opklaren:
’t klaort àp (L159a Middelaar)
|
opklaren, helder worden [op-, doorweere, optrekken, afzomen, zich klaren, opklaren] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
34356 |
opleppen |
opleppen:
oplɛpǝ (L159a Middelaar)
|
Een big met koemelk grootbrengen. [N 19, 16; N 19, 15; monogr.]
I-12
|
21275 |
opmaken |
opmaken:
gɛlt upxəmakt (L159a Middelaar),
opxəmakt (L159a Middelaar)
|
geld opdoen (opmaken) [RND]
III-3-1
|
32928 |
opper |
opper:
ø̜pǝr (L159a Middelaar)
|
De grootste soort hooihoop in het veld. [N 14, 112 en 111 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 10, 20; A 16, 3b; A 42, 20b; L 38, 38b; monogr.]
I-3
|
17566 |
opperhuid |
vel:
veͅl (L159a Middelaar)
|
opperhuid [N 10 (1961)]
III-1-1
|
31667 |
opproptang |
opruimtang:
ǫprȳmtaŋ (L159a Middelaar)
|
Een soort tang voor het verwijden van de uiteinden van (loden) pijpen in verband met het maken van rechte verbindingen. Zie ook afb. 254. [N 33, 181; N 33, 176; N 64, 60; monogr.]
II-11
|
18030 |
oprispen |
buiken:
bèùke (L159a Middelaar)
|
oprispen, een boertje laten [beuke, bulke, opgeure, opbotte] [N 10a (1961)]
III-1-2
|