18025 |
snottebel |
snotkuiken:
FAND: [y.] vocalisme < wgm. iu (krt. 83: kuiken
snotkuike (L159a Middelaar)
|
neus: snottebel [snotkeekel, snotkikkel, snotkiekje, snotneus, snottebrel] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
17590 |
snuit |
snuit:
snøt (L159a Middelaar)
|
[N 19, 25; N 76, 11; L 7, 8; JG 1a]
I-12
|
17841 |
snurken |
snurken:
snörke (L159a Middelaar)
|
snurken [snorke, ronke] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
20664 |
soep |
soep:
soep (L159a Middelaar)
|
Soep, heel in het algemeen [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20756 |
soep van ingewanden |
afvalsoep:
afvalsoep (L159a Middelaar)
|
Soep van ingewanden, hart, nieren e.d. (tripsoep?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
19513 |
soepketel, waterketel |
marmiet:
dat is een koperen kookpot.
marmiet (L159a Middelaar)
|
berremiet/ marmiet, in de betekenis van koperen waterketel; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19518 |
soepketeltje |
etensketeltje:
eteskètelke (L159a Middelaar)
|
keteltje van blik waarin men melk, soep e.d. naar de arbeiders in het veld brengt (perdons) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
20882 |
soepkip |
soepkip:
soepkip (L159a Middelaar)
|
kip in water gekookt [N 37 (1971)]
III-2-3
|
19521 |
soepterrine |
soepterrine:
soeptrien (L159a Middelaar)
|
soepterrine [N 20 (zj)]
III-2-1
|
31406 |
soevereinboor, verzinkboor |
verzinkboor:
vǝrzeŋk˱bō̜r (L159a Middelaar)
|
Algemene benaming voor de verschillende soorten boorijzers waarmee voorgeboorde gaten conisch kunnen worden vergroot. De soevereinboor wordt onder meer gebruikt om koppen van schroeven en klinknagels te kunnen verzinken, maar ook om bramen uit boorgaten te verwijderen. Zie ook afb. 115. [N 33, 135; N 33, 144; N 33, 145; N 33, 164]
II-11
|