e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Middelaar

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
tafelmes tafelmes: taoffelmes (Middelaar) mes dat men aan tafel gebruikt [N 20 (zj)] III-2-1
tafelzuster; niet te gebruiken tafelzuster: ongebruikt  toffelzuster (Middelaar) tafelzuster [DC 05 (1937)] III-2-2
tak (alg.) tak: tek (Middelaar) (jonge) takken mv. [DC 41 (1966)] III-4-3
takkenbos, bussel hout borrens: borres (Middelaar), schans: schans (Middelaar) takkenbos, bussel takken en twijgen [N 27 (1965)] I-7
taling wintertalinkje: wééntertalingske (Middelaar), zomertalinkje: zommertalingske (Middelaar) eend: wintertaling (36 klein; bruine kop met groene wangen; broedt hier ook; roep [kruu, kruu] [N 09 (1961)] || eend: zomertaling (38 klein; bruine kop met witte wenkbrauw; broedt minder hier; roep ratelend [N 09 (1961)] III-4-1
talud stikke kant: stekǝ kānt (Middelaar) De aflopende kant van een weg, dijk of sloot. Een aantal woordtypen duidt op een sloot of greppel naast de weg, terwijl gevraagd was naar de ø̄aflopende kant van een weg, dijk, of slootø̄. [N M, 27; N 11, 7a; N 11, 7b; monogr.] I-8
tanden van de hooihark tanden: tãnt (Middelaar) De houten pennen die aan beide zijden uit de dwarsbalk van de hooihark steken; zie afbeelding 11, d. Alle opgaven zijn in het meervoud. [N 18, 92d] I-3
tanden van een riek tanden: tãnt (Middelaar) Van de opgesomde termen zijn de niet-samengestelde meestal ook toepasselijk op de tanden van de mesthaak en van de hooivork. Voor het aantal tanden dat een riek kan hebben, zie men het vorige lemma. [N 11A, 13b + 17b; div.; monogr.] I-1
tandrad, tandwiel tandwiel: tãntwīl (Middelaar) Wiel dat op de omtrek van tanden voorzien is; deze tanden grijpen weer in die van een ander tandrad of een tandstang. Tandraderen dienen om de draaiende beweging van een as op een andere as over te brengen. [N 33, 280a; monogr.; div.] II-11
tandvlees tandvlees: taandfleis (Middelaar) tandvlees [bibbletjes, bibbertjes] [N 10 (1961)] III-1-1