e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Middelaar

Overzicht

Gevonden: 2389
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bom, spon spon: spon (Middelaar) De houten stop die ter afsluiting in het spongat wordt geslagen of geschroefd. Volgens de respondenten uit Gulpen (Q 203), Rothem (Q 99*) en Klimmen (Q 111) werd onder de bom eerst nog een lap gelegd. Die werd sponlap (Q 99*: šponlap) of sponlapje (Q 111: šponlɛpkǝ) genoemd. Zie ook het lemma ɛsponɛ in wld II.2, pag. 44.' [A 36, 3b; N 6, 4 add.; N E, 48a add.; L 7, 28 add.; monogr.] II-12
bonk- of grauwveen erf: ęrf (Middelaar) De bovenste laag in het veen. Deze bonklaag behoort tot het voedselarme veen en bestaat voor het overgrote deel uit weinig of niet vergaan sphagnum of veenmos. Turf uit deze laag dient vooral als aanmaakturf. [I, 2e; N 27, 19a] II-4
bont als apart kledingstuk bont: boont (Middelaar), mies: mies (Middelaar) bont, zachtharig dierenvel (das, vos, e.d.) als los kledingstuk [poes, pels, mansjel] [N 23 (1964)] III-1-3
bont en blauw slaan bont en blauw slaan: bont ɛn blòu gəslāgə (Middelaar) bont en blauw geslagen [RND] III-1-2
bonte koe met zwarte kop verbasterd soort: vǝrbastǝrt sǫrt (Middelaar) [N 3A, 128] I-11
bonte kraai zaadzak: zoatzak (Middelaar) Hoe heet de bonte kraai? [DC 06 (1938)] III-4-1
bonte specht, specht bonte specht: boonte spécht (Middelaar) specht, bonte ~ (23 / 14,5 zwart-wit; grote soort is vrij gewoon, kleine soort zeldzaam [N 09 (1961)] III-4-1
bontkraag bontkraag: boontkraag (Middelaar) kraag van bont [N 23 (1964)] III-1-3
bontmantel bontmantel: boonsmaansel (Middelaar), pelsmantel: pèèlsmaansel (Middelaar) bontmantel [N 23 (1964)] III-1-3
boog boog: boͅəch (Middelaar), bǭx (Middelaar) boog [RND] || Gebogen holronde overdekking van een muuropening. Bogen worden vooral toegepast bij overspanningen die groter zijn dan 1 meter of bij zware belasting. Zie ook afb. 52. Met het woordtype 'segmentboog' wordt een boog in de vorm van een cirkelsegment aangeduid. De woordtypen 'strekboog', 'strek' en 'scheitrechte boog' worden gebruikt voor een boog met een horizontale welflijn. In L 290 en L 291 werd een halfronde boog zonder ramen vaak als ontluchting in de gevels van schuren of stallen aangebracht. Men noemde dit: 'een halve maan' ('ǝn halǝf mǭn'). In Q 121 werd in het midden van de boog dikwijls een ornament of kijlvormige gevelsteen geplaatst. Zie ook het lemma 'Sluitsteen'. [N 32, 16a; N 32, 17a; N 4A, 40a; monogr.] II-9, III-3-2