24472 |
boom (alg.) |
boom:
bom (L159a Middelaar)
|
boom [RND]
III-4-3
|
33511 |
boomgaard |
bongerd:
boŋərt (L159a Middelaar)
|
I-7
|
24127 |
boomkruiper |
boomklimmer:
bomklimmer (L159a Middelaar)
|
boomkruiper (12,5 net een muis die tegen boomstammen opkruipt; dun krom bekje; nest in spleten en gaatjes; roep kort hoog [tiet, tiet, tiet]; zang kort tiereliertje [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24128 |
boomleeuwerik |
boomleeuwerik:
bòmlèwerik (L159a Middelaar),
bómléwerik (L159a Middelaar)
|
boomleeuwerik || leeuwerik: boomleeuwerik (15 alleen in droog terrein (bijv. hei niet veel op trek; zang is heel helder, klokjesachtig [lululululu] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24511 |
boomstronk |
stomp:
stóómp (L159a Middelaar)
|
boomstronk, de stomp-met-wortels van een afgehakte boom [N 27 (1965)]
III-4-3
|
24130 |
boomvalk |
kuikenstoter:
kukestuter (L159a Middelaar),
kuukestuuter (L159a Middelaar)
|
boomvalk || valk: boomvalk (38 zomervogel met zeer lange spitse vleugels, zwarte pet en knevels, rossige broek; jaagt snel hoog in de licht; is niet algemeen; broedt in alleenstaande bomen [N 09 (1961)]
III-4-1
|
34565 |
boomwagen |
mallejan:
malǝjan (L159a Middelaar)
|
Een kar die bestaat uit twee grote wielen, een as en een lange dissel. Deze kar wordt gebruikt om bomen en andere lange, zware voorwerpen te vervoeren, die men onder de as met een ketting bevestigt. De as tussen de wielen is niet recht, maar als een halve cirkel naar boven gebogen. De boomstam wordt boven in de halve cirkel opgehangen. De boomwagen wordt meestal door twee paarden.getrokken. In het grootste deel van Belgisch Limburg gebruikt men voor de boomwagen een benaming die tot het woordtype huurst kan worden herkend (zie Verstegen 1940). Omdat dit type zoveel vervormingen kende, is het hieronder opgesplitst in drie ondertypes (huts, uts, nuts). [N 17, 6 + 15b; N G, 51; N 50, 12b; JG 1d; L 1a-m; L 14, 20; L 32, 83; monogr.]
I-13
|
33280 |
boon, algemeen |
bonen:
bǫnǝ (L159a Middelaar),
boon:
bōǝn (L159a Middelaar)
|
Phaseolus L. Zoals bij de erwt gaat ook hier het lemma met de algemene benaming vooraf aan de namen van specifieke soorten. Enkelvouden en meervouden zijn apart gehouden. [JG 1a, 1b, 1c; L 1, a-m; L 1u, 21; L 8, 84; L 22, 3a; S 4; Wi 14; monogr.; add. uit N P, 23]
I-5
|
18698 |
boordenknoopje |
boordenknoopje:
boorde knöpke (L159a Middelaar)
|
boordeknoopje [N 23 (1964)]
III-1-3
|
27813 |
boormachine |
boormachine:
bōrmǝšin (L159a Middelaar)
|
In het algemeen een werktuig dat met behulp van handkracht of een andere aandrijfkracht in beweging wordt gezet en dient om gaten te boren. In de boorhouder van de boormachine wordt daartoe een boorijzer bevestigd. Zie ook de lemmata "handboormachine", "borstmachine", "borstboormachine", "kolomboormachine", etc. [N 33, 122]
II-11
|