34037 |
zwartbonte koe met scherp gescheiden witte en zwarte banen |
lakenvelder:
lākǝnvɛldǝr (L159a Middelaar)
|
[N 3A, 127]
I-11
|
24345 |
zwarte bladluis |
bladluis:
bladluus (L159a Middelaar)
|
bladluis (zoals bijv. de zwarte tuinbonenluis) [himmelzoad, meelow, melde, smeelje] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
34039 |
zwarte koe |
zwarte:
zwartǝ (L159a Middelaar)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 129]
I-11
|
34040 |
zwarte koe met geheel witte kop |
witkop:
wetkǫp (L159a Middelaar)
|
[N 3A, 130a]
I-11
|
34041 |
zwarte koe met witte kop en zwarte vlekken om de ogen |
blaarkop:
blǭrkǫp (L159a Middelaar)
|
[N 3A, 130b]
I-11
|
24286 |
zwarte kraai, kraai |
kraai:
kroai (L159a Middelaar),
krêei (L159a Middelaar)
|
Hoe heet de zwarte kraai? [DC 06 (1938)] || kraai, zwarte en bonte ~ (47 als roek [076] zonder kale plek; veren niet zo slordig en met groenige glans; broedt eenzaam in bos; roep [korrr] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24288 |
zwarte roodstaart |
roodstaartje:
roodstertje (L159a Middelaar)
|
zwarte roodstaart (14 rood trilstaartje, man is van voren roetzwart en heeft wittige vleugelvlek; echte gebouwenvogel; broedt daar binnenin; roep driftig [wiet, wiet, tk, tk]; zang hoog vanaf gebouw [bi-bi-kchchchch...bu-bi-bi] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
19541 |
zwavelstok |
zwavelstokje:
zweavelstökske (L159a Middelaar)
|
zwavelstokken, de vroegere lucifers (zwevelstok, -stek, sollefert, solverstekske) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
18056 |
zweet |
zweet:
zwéét (L159a Middelaar)
|
zweet [N 10 (1961)]
III-1-2
|
22826 |
zwemmen |
zwemmen:
swimə (L159a Middelaar),
zwèmme (L159a Middelaar)
|
zwemmen [RND] || Zwemmen. [DC 38 (1964)]
III-3-2
|