32866 |
dubbel gezwad |
dubbel zwad:
dø̜bǝl [zwad] (L159a Middelaar)
|
De dubbele reep gras die ontstaat als men eenmaal heen maait, omdraait, en vlak daarnaast weer eenmaal terug over het veld maait, zodat er twee regels gemaaid gras tegen elkaar aan komen liggen. Zie voor de fonetische documentatie van de woorden tussen vierkante haken het lemma ''gezwad, regel gemaaid gras''. [N 14, 94]
I-3
|
29953 |
dubbele pik |
pik:
pek (L159a Middelaar)
|
Houwwerktuig met korte steel en twee in een punt uitlopende armen. Zie ook afb. 14b. [N 30, 19b; monogr.]
II-9
|
21608 |
dubbeltje |
dubbeltje:
döbbeltje (L159a Middelaar)
|
dubbeltje, een ~ [N 21 (1963)]
III-3-1
|
17666 |
duim |
duim:
duim (L159a Middelaar)
|
duim [N 10 (1961)]
III-1-1
|
18689 |
duimeling |
duimeling:
duumeling (L159a Middelaar)
|
hoesje of deel van handschoen dat ter beschermin van een gekwetste vinger wordt geschoven en aan de pols wordt vastgemaakt [sluif, sleuf, duimeling] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18006 |
duizelig |
duizelig:
duuzelig (L159a Middelaar)
|
duizelig [locht, deuzig, duizig, dol, zat] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
24312 |
duizendpoot |
duizendpoot:
duuzendpoot (L159a Middelaar)
|
duizendpoot [duuzendbeender, -been] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
20721 |
dun sneetje brood |
fliertje:
fliertske (L159a Middelaar)
|
Welke woorden kent Uw dialect voor: een dun schijfje of sneetje brood of vlees? (vlitske, fliesterke, fluusterke?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
34239 |
dunne melk |
mager (bijvgl. nmw.):
māgǝr (L159a Middelaar)
|
Dunne melk met een laag vetgehalte. [N 3A, 74]
I-11
|
18685 |
dunne sjaal |
dun dasje:
dun dèèske (L159a Middelaar)
|
sjaal, dunne ~ [N 23 (1964)]
III-1-3
|