22781 |
persoon die alles kwijt is |
verliezer:
de verliezer (Q177p Millen)
|
Hoe heet iemand die alles bij het spel (bijvoorbeeld bij het knikkeren) heeft verloren? [ZND 29 (1938)]
III-3-2
|
24856 |
perzikkruid |
wilweie:
wilwɛi̯ǝ (Q177p Millen)
|
Polygonum persicaria L. Zeer algemeen voorkomend onkruid op bouwland, in tuinen en wegbermen met zeer kleine roze bloempjes in de vorm van een aar, lancetvormige bladen met een zwarte vlek en roze-rode stengels. Het bloeit van juni tot de herfst. De lengte varieert van 20 tot 100 cm. Voor weie (wilgen) zie ook de toelichting bij het lemma Hanepoot. [JG 1b, 1c, 2c; A 60A, 56]
I-5
|
18634 |
pet met brede klep |
loerklak:
lurklak (Q177p Millen)
|
pet met brede klep [loerklak] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18627 |
pet met opstaand bovenstuk |
kepie:
kepi (Q177p Millen)
|
pet met opstaand cylindervormig bovenstuk in het algemeen {afb} [zeje pet] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18281 |
pet: algemeen |
klak:
klak (Q177p Millen, ...
Q177p Millen)
|
pet, hoofddeksel met een klep [kips, patsj, klak, koetsj, paaj, flet, kap, klep, muts, luif] [N 25 (1964)] || pet, muts, klak [RND]
III-1-3
|
33568 |
peterselie |
petersel:
pētərsil (Q177p Millen)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
21063 |
peul |
schaal:
als in Jean
sjeal (Q177p Millen)
|
groene schaal waarin erwten en bonen zitten [ZND 40 (1942)]
III-2-3
|
33508 |
peul, dop (znw) |
schaal:
sja͂ol (Q177p Millen),
šōͅl (Q177p Millen)
|
[Goossens 1b (1960)] [ZND 40 (1942)]
I-7
|
33522 |
peulen, doppen (ww.) |
peulen:
puolə (Q177p Millen, ...
Q177p Millen)
|
[Goossens 1b (1960)] [ZND 40 (1942)]
I-7
|
33569 |
peulerwten |
voor met de schaal te eten:
vərmeͅtəšōͅltēͅ.tə (Q177p Millen)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|