e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Millen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
scheut kijn: kai̯n (Millen), scheut: šø̄t (Millen) Uitspruitsel van een plant, inzonderheid de aardappel. Vaak is er een meervoud gevraagd of opgegeven; vaak ook zijn de enkelvoudsvormen gelijk aan de meervoudsvormen. Alleen wanneer uitdrukkelijk de meervoudsvormen werden gevraagd en opgegeven, zijn deze ook hier opgenomen. Bij de verkleinwoorden onder het type scheutje is het ondoorzichtig of het om het grondwoord scheut of schot gaat. Kien moet begrepen worden als een contaminatie van kiem (voor de klinker) en kijn (voor de slotmedeklinker). Zie ook het lemma Uitlopers Van Kuilaardappelen. [N M, 16a; JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 1u, 120; L B2, 282; S 17; S 31; monogr.; add. uit L 30, 39; S 22] I-5
schijf braadspek braai: braai= schijfje, plakje spek om te braden  brūi (Millen) zwoerd [Goossens 1b (1960)] III-2-3
schijten kakken: kakǝ (Millen), schijten: šái̯.tǝ (Millen) Vaste ontlasting hebben, gezegd van vee. [JG 1a, 1b; monogr.] I-11
schip schip: šip (Millen) schip [RND] III-3-1
schipper man van het schip: man van tšip (Millen) schipper [RND] III-3-1
schoeisel t leer]: schun (Millen) schoeisel, het geheel van schoenen, laarzen e.d. [voetgetöch [N 24 (1964)] III-1-3
schoen: algemeen schoen: schjun (Millen) schoen [skoewn, schoe, sjoe, schoon, sjoon] [N 24 (1964)] III-1-3
schoenlepel schoentrekker: schjuntrekker (Millen) schoenlepel [schoontrekker] [N 24 (1964)] III-1-3
schoenveter staartel: stattel (Millen) schoenveter [rijgsnoer, (rij)reem, sjoonsreim, riereem, riesjtartel, nistel, rienastel, raajnagel, rijnassel, rijgnestel, rijgenast] [N 24 (1964)] III-1-3
schoffel schoffeltje: šyfǝlkǝ (Millen) Gereedschap om onkruid af te snijden en om de grond los te maken. Het bestaat uit een soort mes dat met behulp van een lange steel door de grond geschoven wordt. [N 18, 18a en 48; JG 1a, 1b; A 47, 11a; monogr.; add. uit N 15, 6; N 18, 4 en 50; GV, K7] I-5