18209 |
boezeroen |
blauw hemd:
blahimə (Q177p Millen)
|
boezeroen, blauwlinnen of katoenen (boeren)overhemd [boezeloen, bazeoren, bazzeroel] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18410 |
bolhoed: algemeen |
bolhoed:
boͅlhut (Q177p Millen)
|
bolhoed [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18412 |
bolhoed: spotnamen |
hondskot:
hoͅntskoͅt (Q177p Millen)
|
bolhoed: spotbenamingen [ketspeng, tiets, hardhoutere] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
28537 |
bolletjes stuifmeel |
broekjes:
(enk)
brøkskǝ (Q177p Millen)
|
Bolletjes stuifmeel in het korfje aan de beide achterpoten van de bij. [N 63, 44c; Ge 37, 94]
II-6
|
18296 |
bont als apart kledingstuk |
pels:
pels (Q177p Millen),
als ai in jamais
pāīls (Q177p Millen)
|
bont, zachtharig dierenvel (das, vos, e.d.) als los kledingstuk [poes, pels, mansjel] [N 23 (1964)] || pels (door dames om de hals gedragen) [ZND 40 (1942)]
III-1-3
|
17877 |
bont en blauw slaan |
zwart en blauw houwen:
zwat en blaa gehoë (Q177p Millen),
zwat en blā gəhō (Q177p Millen),
zwart en blauw slaan:
zwat en blaa geslaoge (Q177p Millen),
zwat en blā gəslaogə (Q177p Millen)
|
bont en blauw geslagen [RND] || ze hebben hem paars en blauw geslagen (de echte dialectische uitdrukking opgeven) [ZND 40 (1942)]
III-1-2
|
18629 |
bont geruite langwerpige omslagdoek |
stola (lat.):
stoͅla (Q177p Millen)
|
omslagdoek, bont geruite langwerpige (stola-achtige) ~ voor meisjes [bonte nuzzik] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18297 |
bontkraag |
pelskraag:
pelskrox (Q177p Millen)
|
kraag van bont [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18682 |
bontmantel |
pelsen rok:
pelsəroͅk (Q177p Millen)
|
bontmantel [N 23 (1964)]
III-1-3
|
22552 |
boog |
boog:
buuch (Q177p Millen)
|
boog [RND]
III-3-2
|