e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Millen

Overzicht

Gevonden: 1753
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
brouwerij brouwerij: brōǝręj (Millen) De plaats of het bedrijf waar men bier brouwt. In dit lemma zijn niet opgenomen de woorden die verwijzen naar een specifiek bedrijfsgebouw binnen de brouwerij. Zie daarvoor de lemmata ''mouterij, brouwhuis'', etc. Volgens de zegslieden uit Q 78 en Q 196 werd de term "panhuis" vroeger gebruikt, maar werd hij inmiddels vervangen door "brouwerij". Ook de invuller uit Q 188 vermeldt dat hij de term "panhuis" slechts uit oude archieven kent. [L 22, 27b; L 1u, 26;monogr.] II-2
brug brug: breug (Millen), brêg (Millen), brøͅx (Millen) brug [RND] || een houten brug [ZND 22 (1936)] III-3-1
bruid bruid: 1a-m; 22, 29a;  braud (Millen) bruid [ZND 01 (1922)] III-2-2
bruidegom bruidegom: 1a-m; 22, 29a;  braudegom (Millen) bruidegom [ZND 01 (1922)] III-2-2
bruidje in de processie bruidje: breutjes (Millen) Hoe heten de kleine meisjes die in de processie gaan? [ZND 22 (1936)] III-3-3
bruidsvlucht bruidsvlucht: brawtsvløx (Millen) Vlucht die de jonge koningin of moer onderneemt om bevrucht te worden door één of meerdere darren die met haar meevliegen. Meestal vindt deze vlucht plaats tussen de vijfde en zevende dag na haar uitlopen. Hoog in de lucht vindt de bevruchting plaats. Slechts één periode in haar leven wordt de moer of koningin bevrucht. De ene dar die haar bevrucht, moet deze daad met de dood bekopen. De moer keert uit het luchtruim met het bevruchtingsteken, de bij de paring afgerukte mannelijke geslachtsdelen, in haar lijf naar haar woning terug. De werkbijen bijten die darrenoverblijfselen weg en na korte tijd kan de moer met haar enige taak, het eieren leggen, beginnen. [N 63, 58; Ge 37, 44] II-6
bruiloft bruiloft: 1a-m; 22, 29b;  brauloft (Millen) bruiloft [ZND 01 (1922)] III-2-2
bruine gebreide dameskous bruine hoos: braun ghwaosche (Millen) dameskousen, bruine gebreide ~ [sjanskouse] [N 24 (1964)] III-1-3
brullen brullen: brølǝ (Millen) Abnormaal geluid dat vooral wild geworden runderen uitstoten. [N 3A, 6; JG 1a, 1b; monogr.] I-11
brulse koe brul: brøl (Millen) Koe die niet meer drachtig is en veel brult. [JG 1a, 1b] I-11