e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Millen

Overzicht

Gevonden: 1753
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
klaverhoning kleehoning: kleehoning (Millen) Honing afkomstig van de klaverbloesem. Klaver is een zeer goede drachtbron, die uiteindelijk een heel fijne tafelhoning oplevert. De klaverhoning is geel van kleur en mild van smaak. [N 63, 112b; monogr.] II-6
kledij, kleren kledage: klejagge (Millen), kleͅožə (Millen), t dinge, ploete, lijnwaad, kluft]: kler (Millen) Kent ge een verzamelwoord voor "de kleren"(kleerage, of een ander woord). [ZND 36 (1941)] || kleding, kledij (verzamelnaam) [kleerazie, klejaasj] [N 23 (1964)] || kleren, kledingstukken [kleer [N 23 (1964)] III-1-3
kleerkist, kleerkoffer hangschap: haŋšøͅp (Millen) Een houten koffer om (kleeren in te bewaren). [ZND 28 (1938)] III-2-1
kleermaker kleer-/kledermaker: klē̜rmākǝr (Millen) Algemene benaming voor persoon die kleren maakt. [N 59, 197a; L 1a-m; L 28, 2; S 18; monogr.] II-7
klein paard bidet: bidę (Millen), pony, poney: pǫnē̜ (Millen) Bedoeld is een paard dat lichter is dan een gewoon boerenpaard en dat men in de koets kan spannen. Een pony is lichter dan een bidet, die op zijn beurt niet zo zwaar als een ardenner is (P 49). Een dubbele pony is zwaarder dan een (enkele) pony of bidet (L 424). Een bidet, iets groter dan een pony, dient veelal als loop- en koetspaard (P 192, Q 168, 242). Een hit - waarbij eveneens een onderscheid tussen enkele en dubbele hit wordt gemaakt - kan vergeleken worden met een pony of bidet. Een ardenner is kort, dik en gedrongen (P 46), groter dan een pony maar kleiner dan een gewoon paard. Uit de antwoorden blijkt een sterke wisseling van de accentuering in pony en bidet. Pony met initiaal accent is aan het Nederlands, met finaal acent aan het Franse poney ontleend. De beginaccentuering in bidet gaat op een autonome ontwikkeling in de dialecten terug. Buiten de genoemde termen komen er nog een vrij groot aantal andere voor. Zie afbeelding 1. [JG la, lb, lc, 2c; N 8, 62a, 62b, 62c en 62d; A 4, 3; L 20, 3] I-9
kleine boerderij winninkje: węneŋskǝ (Millen), éénspanner: espanǝr (Millen  [(bedrijf met één paard)]  ) Bij keuterij, e.d. in het noorden van de Nederlandse provicie wordt uitdrukkelijk opgemerkt dat de keuterboer gewoonlijk ook in dagloondienst is en géén paard bezit; zijn grond beslaat niet meer dan drie tot vijf hectaren. Ook hier vindt men, naast specifieke terminologie met name met het element keuter, ook veel omschrijvende benamingen met klein en diminutiva. Voor de fonetische documentatie van het type boerderij, zie het lemma "Boerderij, algemeen" (1.1.1). [A 10, 2c; A 30A, 3a, 3b en 3d; L 22, 1b; monogr.; add. uit L 38, 22] I-6
kleine neus klein neusje: klia nueske (Millen) een klein neusje [ZND 39 (1942)] III-1-1
kleingeld kleingeld: klaigeld (Millen) kleingeld [ZND 28 (1938)] III-3-1
klep (van pet) klep: kleͅp (Millen) klep van een pet [luif, luifel] [N 25 (1964)] III-1-3
klepel klepel: de kløpəl van de klok (Millen) De klepel van de klok. [ZND 28 (1938)] III-3-3