e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Milsbeek

Overzicht

Gevonden: 2537

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
asarm aspunt: aspø̄nt (Milsbeek) Elk van de uiteinden van de as die door de naven steken. Een asarm is steeds van metaal. [N 17, 53; N G, 48d; monogr] I-13
asbak assenbak: asənbak (Milsbeek) asbak III-2-1
asblok as: as (Milsbeek), lade: lǭi̯ (Milsbeek) Het als ashouder of als as fungerende houten blok waaraan de wielen van de voorploeg bevestigd zijn. [N 11, 31.I.a; N 11A, 97a] || Houten blok met aan de onderzijde een gleuf waarin de metalen as bevestigd wordt, ter versteviging van de as. Zie verder ook WLD I.1 voor het asblok van de ploeg. [N 17, 40 + 44j + 50b + 51; N G, 48a; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 2b; monogr.] I-1, I-13
aszeef assenzift: assezift (Milsbeek) zeef; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
augurk gurk: goerk (Milsbeek) augurk I-7
azijn azijn: azin (Milsbeek), edik: ēͅk (Milsbeek) azijn III-2-3
b. houten roerriek roerhout: rȳrhǭlt (Milsbeek) Korte houten riek of gaffel gebruikt om het veevoer in de koeketel of varkensketel om te roeren. Doorgaans, indien aanwezig en bekend, tezamen met de voerriek in gebruik. Soms is het niet meer dan een eenvoudige houten stok of knuppel. Voor brijzel- in brijzelknous, enz. zie de namen voor de veevoerketel in aflevering I.6. [N 18, 31] I-5
baarmoeder van de kip legzak: lęx˲zak (Milsbeek) Het geheel der geslachtsorganen van een kip. [N 19, 57] I-12
baarmoeder van de koe kalverzak: kalvǝrzak (Milsbeek) [N 3A, 48; A 48A, 47a] I-11
baas baas: bās (Milsbeek), bǭs (Milsbeek) Bedrijfsleider, belast met het toezicht op en co√∂rdinatie van al de werkzaamheden in het steenbakkersbedrijf; vooral het stoken en het bakken van de stenen heeft zijn bijzondere aandacht. In het lemma zijn zowel benamingen opgenomen voor de baas bij een veldoven als voor de ploegbaas bij de latere industriële steenbakkerijen. Zie voor het woordtype inzetter ook de toelichting bij het lemma ɛinzetterɛ.' [N 98, 4; monogr.] || Eigenaar van het schoenmakersbedrijf of -bedrijfje. [N 60, 217e] II-10, II-8