34578 |
asarm |
aspunt:
aspø̄nt (L163a Milsbeek)
|
Elk van de uiteinden van de as die door de naven steken. Een asarm is steeds van metaal. [N 17, 53; N G, 48d; monogr]
I-13
|
19679 |
asbak |
assenbak:
asənbak (L163a Milsbeek)
|
asbak
III-2-1
|
32672 |
asblok |
as:
as (L163a Milsbeek),
lade:
lǭi̯ (L163a Milsbeek)
|
Het als ashouder of als as fungerende houten blok waaraan de wielen van de voorploeg bevestigd zijn. [N 11, 31.I.a; N 11A, 97a] || Houten blok met aan de onderzijde een gleuf waarin de metalen as bevestigd wordt, ter versteviging van de as. Zie verder ook WLD I.1 voor het asblok van de ploeg. [N 17, 40 + 44j + 50b + 51; N G, 48a; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 2b; monogr.]
I-1, I-13
|
19561 |
aszeef |
assenzift:
assezift (L163a Milsbeek)
|
zeef; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
33499 |
augurk |
gurk:
goerk (L163a Milsbeek)
|
augurk
I-7
|
20546 |
azijn |
azijn:
azin (L163a Milsbeek),
edik:
ēͅk (L163a Milsbeek)
|
azijn
III-2-3
|
33214 |
b. houten roerriek |
roerhout:
rȳrhǭlt (L163a Milsbeek)
|
Korte houten riek of gaffel gebruikt om het veevoer in de koeketel of varkensketel om te roeren. Doorgaans, indien aanwezig en bekend, tezamen met de voerriek in gebruik. Soms is het niet meer dan een eenvoudige houten stok of knuppel. Voor brijzel- in brijzelknous, enz. zie de namen voor de veevoerketel in aflevering I.6. [N 18, 31]
I-5
|
34484 |
baarmoeder van de kip |
legzak:
lęx˲zak (L163a Milsbeek)
|
Het geheel der geslachtsorganen van een kip. [N 19, 57]
I-12
|
34113 |
baarmoeder van de koe |
kalverzak:
kalvǝrzak (L163a Milsbeek)
|
[N 3A, 48; A 48A, 47a]
I-11
|
28005 |
baas |
baas:
bās (L163a Milsbeek),
bǭs (L163a Milsbeek)
|
Bedrijfsleider, belast met het toezicht op en co√∂rdinatie van al de werkzaamheden in het steenbakkersbedrijf; vooral het stoken en het bakken van de stenen heeft zijn bijzondere aandacht. In het lemma zijn zowel benamingen opgenomen voor de baas bij een veldoven als voor de ploegbaas bij de latere industriële steenbakkerijen. Zie voor het woordtype inzetter ook de toelichting bij het lemma ɛinzetterɛ.' [N 98, 4; monogr.] || Eigenaar van het schoenmakersbedrijf of -bedrijfje. [N 60, 217e]
II-10, II-8
|