| 34585 |
bak |
bak:
bak (L163a Milsbeek)
|
Het gedeelte van de kar, wagen of kruiwagen waarin de lading vervoerd wordt. De bak bestaat uit zijwand, voorwand, achterwand en bodem (zie die lemmata). Er kunnen zo nodig verhoogsels op gezet worden. Het woordtype brak betekende oorspronkelijk "zijwand" en werd als zodanig dikwijls in het meervoud gebruikt. De betekenis van de enkelvoudsvorm ontwikkelde zich metonymisch naar "bak in zijn geheel". De betekenis "draagbalk van de bak" (zie het lemma draagbalken), verwant met "zijwand", komt nog vaak voor, vooral in Nederlands Limburg. De woordtypen slagbak, kipbak, slagkarbak, aardkarbak en clitchètbak duiden een bak aan die kan kippen. [N 17, 22; N 18, 99; N G,, 57; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2b; monogr]
I-13
|
| 34257 |
bak om boter in te kneden |
bottervloot:
[botter]vlōt (L163a Milsbeek)
|
Kneedbak die schuin werd geplaatst om de melk uit de geknede boter te laten vloeien. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [N 12, 51, 59 en 61; JG 1a, 1b; A 7, 22; Ge 22, 15, 72 en 73; L 27, 67 en 68; monogr.; N 5A (I]
I-11
|
| 33417 |
bakhuis |
bakhuis:
bakhȳs (L163a Milsbeek)
|
Het bakhuis is een vertrek of, vaak alleenstaand, gebouw waar de bakoven zich bevond. Daarin bakte men vroeger brood en in veel gevallen kookte men daar ook het veevoer. Zie afbeelding 13. [N 5A, 79a; N 5, 109; L 1, a-m; L 12, 8; OB 2, 1; monogr.; add. uit S 50; Gwn 4, 2]
I-6
|
| 20585 |
bakken |
bakken:
bakə (L163a Milsbeek)
|
bakken
III-2-3
|
| 33418 |
bakoven |
bakoven:
bakǭvǝ (L163a Milsbeek)
|
De ingemetselde stookplaats in het bakhuis (of, als er geen apart bakhuis aanwezig is, onder de schouw) voor het bakken van brood. Vergelijk het lemma "broodoven" in Wld ii.1, pag. 68. De kaart is een gecombineerde woord- en klankkaart; er is ook in aangegeven in welke plaatsen de hypercorrectie aangeblazen h (of het vervangingsfoneem ervan zoals (g)u̯-) in het woord oven voorkomt. Daarmee is deze kaart en aanvulling op die van Grootaers 1942; zie de speciale bibliografie, wiens materiaal ook in de kaart is opgenomen. [N 5A, 25a; add. uit OB 2, 1]
I-6
|
| 22827 |
bal |
bal:
bal (L163a Milsbeek)
|
De welving van de voet achter de tenen. [N 60, 167a]
II-10
|
| 18468 |
bal [wld ii.10, p. 7] |
bal:
bàl (L163a Milsbeek)
|
De welving van de voet achter de tenen (bal?) [N 60 (1973)]
III-1-3
|
| 33427 |
balken van de zolder boven de dorsvloer |
balkhouter:
balǝkhõ̜ltǝr (L163a Milsbeek)
|
De zware rondhouten die op de gebintbalken boven de dorsvloer rusten en die de zoldervloer vormen. Deze zolder is een schelf, die ofwel altijd aanwezig is, ofwel elk jaar tijdens het bergen van de oogst gevormd wordt en weer verwijderd als hij leeg is. De rondhouten worden gelegd van het ene gebint naar het andere of dwars op de lengterichting van de beuk die de dorsvloer inneemt. De enkelvoudsvormen betreffen ofwel één van de balken of zijn collectief voor al de balken samen. Zie ook de lemmata "onderste" en "bovenste balken van de schelf" (3.4.2 en 3.4.3). Zie ook afbeelding 14.c bij het lemma "dorsvloer" (3.2.1). [N 5A, 68b; N 4, 35 en 68; N 4A, 13a en 13b; monogr.]
I-6
|
| 20695 |
balkenbrij |
brij:
brei̯ (L163a Milsbeek)
|
balkenbrij
III-2-3
|
| 30825 |
balpartij |
bal:
bal (L163a Milsbeek)
|
Het voorste gedeelte van de schoen wat betreft het loopvlak. [N 60, 167b]
II-10
|