24342 |
libel en waterjuffer |
glazensnijder:
glaozesnïjjer (L163a Milsbeek),
schoenlapper:
schoenlépper (L163a Milsbeek)
|
waterjuffer || waterlibel
III-4-2
|
26693 |
lichtboom van de handmolen |
lichtboom:
lex˱bǫm (L163a Milsbeek)
|
Het onder de pasbrug geplaatste balkje, als onderdeel van de licht van handmolens, waarmee de pasbrug op en neer kan worden bewogen. [N D, 22]
II-3
|
33677 |
lichte klei |
zavelgrond:
zāvǝlgrōnt (L163a Milsbeek)
|
Grondsoort die bestaat uit zand en klei. Zavel is lichte klei waarin het zandgehalte 60 tot 80% kan zijn. [N 27, 43; N 27, 41]
I-8
|
25239 |
lichte nevel |
blaak:
blaok (L163a Milsbeek)
|
lichte nevel die het zicht vertroebelt [donst, dook, blaok] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
18881 |
liefkozen |
knoefelen:
Fie.ntje zit mit de poes te knoefele
knoefele (L163a Milsbeek),
zie knoefele
knoevele (L163a Milsbeek)
|
knuffelen
III-1-4
|
24343 |
lieveheersbeestje |
hemellammetje:
heemel-lé.mpke (L163a Milsbeek),
himmellé.mke (L163a Milsbeek),
lieveheerslammetje:
lievenheerslémpke (L163a Milsbeek),
lieveheersvlammetje:
liefheersvlémke (L163a Milsbeek)
|
lieveheersbeestje
III-4-2
|
26438 |
ligger |
ligger:
legǝr (L163a Milsbeek)
|
De onderste, stilliggende molensteen. [N O, 17d; A 42A, 32; N D, 6; Sche 48; Vds 86; Jan 120; Coe 97; Grof 118; monogr.]
II-3
|
18831 |
lijden |
lijden:
De zie.ke lïjt é.rge pien
lïjje (L163a Milsbeek)
|
lijden
III-1-4
|
34206 |
lijder aan open tuberculose |
open lijder:
ōpǝn lęi̯ǝr (L163a Milsbeek)
|
Koe die aan open tuberculose lijdt. Dit is een vorm van tuberculose, waarbij tuberculeuze haarden in het lichaam met de buitenwereld in verbinding staan. Het betreft een zeer besmettelijke vorm. Zie ook het lemma ''lijder aan open tuberculose'' in wbd I.3, blz. 484. [N 52, 17b; N 3A, 85b]
I-11
|
34185 |
lijfbieden, prolapsus vaginae |
rooien:
(de koe) rōi̯t (L163a Milsbeek)
|
Het uitzakken van de bovenrand van de schede, die dan vooral bij liggende dieren buiten de schaamlippen te voorschijn komt als een roze bal, die meestal gauw min of meer ontstoken raakt. Een prolapsus vaginae ontstaat wanneer er een verslapping optreedt in het weefsel dat de vagina vasthoudt in het bekken. [N 3A, 97; N 52, 30a; A 48A, 44a]
I-11
|