34079 |
melkgebit van kalveren |
kalvertanden:
kalvǝrtānt (L163a Milsbeek)
|
[N 3A, 108a]
I-11
|
34346 |
melkgift van de zeug |
zok:
˲sok (L163a Milsbeek)
|
[N 19, 20]
I-12
|
19514 |
melkkannetje |
romekan:
rōməkan (L163a Milsbeek),
romekannetje:
roomekènneke (L163a Milsbeek)
|
melkkannetje || melkkannetje waaruit men aan tafel melk schenkt [N 20 (zj)]
III-2-1
|
34568 |
melkkar |
melkkar:
męlǝkkar (L163a Milsbeek),
romekar:
rōmǝkar (L163a Milsbeek)
|
Kar om melkbussen van meerdere boeren van en naar de fabriek te brengen. Het was meestal een lange kar met een groot bodemoppervlak en lage zij-, voor- en achterplanken. [N 17, 15; N G 51; monogr.]
I-13
|
34129 |
melkkoe |
melktype:
mɛlktipǝ (L163a Milsbeek)
|
Koe die geschikt is voor melkproductie. [N 3A, 148]
I-11
|
34096 |
melkkuil |
uitgang:
ytgaŋ (L163a Milsbeek)
|
Opening waardoor melkaders uit het lichaam van de koe komen. [N 3A, 118b]
I-11
|
34098 |
melkspiegel |
weerborstel:
wɛrbǫrsǝl (L163a Milsbeek)
|
Plaats achter de uier waar de haren in de verkeerde richting liggen. [N 3A, 118d]
I-11
|
34227 |
melkstoeltje |
melkstoeltje:
mɛlkstyltjǝ (L163a Milsbeek)
|
Houten krukje met drie of vier poten waarop men zit bij het melken van de koeien. Zie afbeelding 10. [A 9, 13; A 42, 18a; JG 1d; monogr.]
I-11
|
19137 |
menen |
menen:
Hum de zak gèève (ontslaan) dat kunde nie meene Ik meen ¯t nie zö slé.cht mit ów Ik? Jao, ik meen ów Gullie minde mit d¯n trèjn te komme
meene (L163a Milsbeek),
zie meene
mèène (L163a Milsbeek)
|
menen, bedoelen, van plan zijn
III-1-4
|
33072 |
menneke, binnenste deel van het hok |
vork:
vø̜rǝk (L163a Milsbeek)
|
Het groepje van boven aaneengebonden schoven die in het midden van een hok staan. Kruis heeft wel betrekking op de werkwijze de middelste vier schoven, waar de andere schoven omheen staan, in een kruisvorm te zetten. Deze vier schoven worden niet overal aan elkaar gebonden. Zie afbeelding 7. [N 15, 32a; JG 1d, 2d; Goossens 1963, krt. 37; monogr.]
I-4
|