30840 |
naturel |
naturel:
natyrɛl (L163a Milsbeek)
|
Zijn natuurlijke kleur hebbend, gezegd van leer. [N 60, 13]
II-10
|
33706 |
natuurlijke waterloop |
sprong:
sprøŋ (L163a Milsbeek)
|
Natuurlijke, smal stromende waterloop. [N 27, 25; N 27, 24; A 2, 48; A 10, 21; A 20, 1d; A 20, 1c; AGV, m1; L 24, 17; L 24, 27; L 33, 10; L 37, 15; R I, 23; S 33; monogr.]
I-8
|
20361 |
neef |
neef:
nèèf (L163a Milsbeek)
|
neef
III-2-2
|
29713 |
neerslaan |
neerslaan:
nērslǭn (L163a Milsbeek, ...
L163a Milsbeek)
|
De gevulde kleivormen met behulp van de klapstoel op steenplankjes omkeren. Bij alle opgaven hoort stenen, brikken, etc. als object. [monogr.; N 98, 85 add.; N 98, 86 add.] || De vormbakken op de droogplaats omkeren, zodat de vormelingen met de afgestreken zijde op de bezande bodem komen te liggen. In L 381 noemde men een rij van een bepaalde lengte, ongeveer twaalf omgekeerde vormen, een slag (ēlāx) - Donkers, pag. 62. [N 98, 96; monogr.]
II-8
|
29726 |
neerslager |
neerslager:
nērslǭgǝr (L163a Milsbeek)
|
Arbeider die de gevulde vormbakken omkeerde op de droogplaats. [N 98, 97; monogr.]
II-8
|
24347 |
neet, luizenei |
neet:
neet (L163a Milsbeek),
WLD
neet (L163a Milsbeek)
|
luize?i || neet, luizenei [N 26 (1964)]
III-4-2
|
32853 |
nerf van de weide |
zode:
zōi̯ (L163a Milsbeek)
|
Begroeide bovenlaag van wei- of hooiland; grasmat, graslaag. Zie ook de lemma''s ''nerf van de akker'' en ''groes'', ''met gras begroeide grond'' in de aflevering over de Landerijen. Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) ''gras'' het lemma ''gras''. [N 14, 51; N 18, 12 add.; monogr.]
I-3
|
30801 |
nerfkant |
nerf:
nɛrf (L163a Milsbeek)
|
De kant van de huid waar het haar heeft gezeten. [N 60, 3a; N 60, 3c; N 36, 2a]
II-10
|
24215 |
nest |
mussennest:
mussenè.st (L163a Milsbeek),
nest:
nè.st (L163a Milsbeek)
|
nest || vogelnest
III-4-1
|
17608 |
neus |
neus:
nø̄s (L163a Milsbeek)
|
Het voorste deel van de schoen dat de tenen omsluit. [N 60, 25; N 60, 23a]
II-10
|