30960 |
omboeken |
omboeken:
ømbukǝ (L163a Milsbeek)
|
Het omvouwen en vastlijmen van de randen van het leerwerk. [N 60, 52]
II-10
|
33745 |
omheinen |
vreechten:
vrē̜xtǝ (L163a Milsbeek)
|
Iets omgeven met een omheining, meest van toepassing op een weiland. [N 14, 63; L 32, 45; A 25, 9; Gwn 16, 11; Vld.; monogr.]
I-8
|
19711 |
omheining |
gelint:
gəlēnt (L163a Milsbeek),
gəlīnt (L163a Milsbeek),
tuin:
tyn (L163a Milsbeek)
|
omheining || staketsel, afrastering
III-2-1
|
31036 |
omloper |
omloper:
omloper (L163a Milsbeek),
rand:
rant (L163a Milsbeek)
|
Het riempje dat, na geschift of geschalmd te zijn, in hoefijzervorm met tacks wordt vastgeslagen en op welke basis men de hak laag voor laag opbouwt. De hiel van de voet is van onderen bol, zodat de hak daar enigszins hol moet zijn. Deze lichte welving wordt bereikt door als bovenste laag van de hak een plat afgeschifte reep leer rondom te leggen in de vorm van een hoefijzer (Liedmeier, pag. 18). Zie afb. 51. [N 60, 128a]
II-10
|
34211 |
omweiden |
omscharen:
ømsxǭrǝ (L163a Milsbeek)
|
Het geregeld verplaatsen van vee. [N 3A, 11; monogr.]
I-11
|
21441 |
onbetrouwbare koopman |
beschijter:
beschieter (L163a Milsbeek),
oplichter:
óplichter (L163a Milsbeek)
|
Inventarisatie uitdrukkingen voor: scheldwoorden of misprijzende woorden kent uw dialect voor een weinig koopkrachtig en onbetrouwbaar koopman [kremmer, toesser, ruilebuiter, voorsnijer?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
34608 |
onderbak |
onderbak:
ōndǝrbak (L163a Milsbeek)
|
Onder de kar opgehangen laadvloertje. [N 17, 86]
I-13
|
32731 |
ondergronden, woelen |
ondergronden:
ondǝrgrōndǝ (L163a Milsbeek)
|
Met een aparte ploeg of met een aan de gewone ploeg bevestigde schaar, klauw of haak de zool, harde laag of bank onder (in) de voor breken of openrakelen. [N 11, 46; N27, 13b]
I-1
|
32640 |
ondergronder, woeler |
ondergronder:
øndǝrgrōndǝr (L163a Milsbeek)
|
De ondergronder of woeler was een aparte ploeg zonder kouter en riester, maar met een lansvormige schaar of twee in tegenovergestelde richting geplaatste messen vóór op het ploeghoofd. Vaak werd de oude aanaardploeg tot ondergronder omgebouwd. Met deze ploeg, die vóór de gewone ploeg uitging of erop volgde, werd de ondergrond, de bodem van de voor opengebroken. Men kon ook met de gewone ploeg de ondergrond losrakelen, door op de plaats van de voorschaar of het kouter, dan wel aan of onder de ploeghiel een woelschaar, een woelhaak of woelmes aan te brengen. Aldus werd tegelijkertijd de bovengrond geploegd en de ploegzool opengebroken. [N 11, 33j; N 11A, 76a + 76b + 77; N 27, 14]
I-1
|
33947 |
onderhaam |
onderhaam:
øndǝrhām (L163a Milsbeek)
|
Twee met elkaar verbonden kussens die het paard onder het haam draagt, als dat te groot is. [N 13, 11; monogr.]
I-10
|