24317 |
riviergrondel |
grondje:
gru.ndje (L163a Milsbeek)
|
grondel (vis)
III-4-2
|
24587 |
robertskruid |
steekneus:
stèèkneus (L163a Milsbeek)
|
robertskruid
III-4-3
|
33478 |
rode aalbes |
miemeren:
miemere (L163a Milsbeek),
sint-jansberen:
sint-ja.nsbèèr (L163a Milsbeek)
|
aalbes
I-7
|
34033 |
rode koe |
rode koe:
rōi̯ǝ [koe] (L163a Milsbeek)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 124]
I-11
|
34034 |
rode koe met geheel witte kop |
witkop:
wetkǫp (L163a Milsbeek)
|
[N 3A, 125a]
I-11
|
34035 |
rode koe met witte kop en rode vlekken om de ogen |
blaarkop:
blǭrkǫp (L163a Milsbeek)
|
[N 3A, 125b]
I-11
|
20655 |
rode kool |
rood moes:
roodmoe.s (L163a Milsbeek),
roodmōēs (L163a Milsbeek),
roojmoe.s (L163a Milsbeek),
rōtmūs (L163a Milsbeek)
|
rode kool || Rode kool (als plant of gewas) || rode kool als gerecht [N Q (1966)]
I-7, III-2-3
|
34528 |
roep- en lokwoord voor de kip |
tuut, tuut:
tyt, tyt (L163a Milsbeek),
tuut, tuut, tuut:
tyt, tyt, tyt (L163a Milsbeek)
|
Naast de verschillende roepwoorden kan men de kippen ook lokken door een zuigend klappend geluid te maken met de tong tegen de tanden (P 176 (Sint-Truiden)) of door te fluiten (Q 2 (Hasselt)). [N 19, 44a; L 47, 9a; A 6, 2b; A 6, 2a; VC 14, 2n -r-; Vld.; L B2, 259a; monogr.]
I-12
|
34218 |
roep- en lokwoord voor de koe |
muk, muk:
mø̜k mø̜k (L163a Milsbeek)
|
Men roept de koe naast de algemene benamingen koe, muk enzovoorts ook met het noemen van de kleur, b.v. zwarte en met een eigennaam als Lies en Berta. [N C, 16; VC 14, 2a (r]
I-11
|
34379 |
roep- en lokwoord voor een big |
kier, kier:
kir, kir (L163a Milsbeek)
|
Roep- en lokwoord voor een big. Iets roepen kan ook vervangen worden door een smakkend geluid te maken of door te klakken met de tong. [N 19, 11b; VC 14, 2d r; monogr.]
I-12
|