e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Milsbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rongogen oren: ōrǝn (Milsbeek) Metalen krammen waarin de rongen gestoken werden om ze aan de draagbalk van de bak te bevestigen. [N 17, 32; N G, 60e; monogr] I-13
roodbonte koe van het donkerrode type duisterrode: dystǝrrōi̯ (Milsbeek) Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 121a] I-11
roodbonte koe van het oranjerode type lichtrode: lextrōi̯ (Milsbeek) Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 121b] I-11
roodbruine aarde dodekop: dōjǝkop (Milsbeek) De roodbruine aarde waarmee men de stijlen, balken en kozijnen van vakwerkhuizen kleurt. [N 27, 46] I-8
rooien ontbossen: ōntbosǝ (Milsbeek), uitrooien: ytrø̜jǝ (Milsbeek), ytrōjǝ (Milsbeek), uittrekken: yttrękǝ (Milsbeek) Een stuk grond ontdoen van bomen, boomstronken, wortels en struikgewas. Een object als struiken, stronken, bomen, puisten is niet gedocumenteerd. [N 27, 6; N 27, 8b; R 3, 1; monogr.] I-8
rooien met de ploeg uitbouwen: ȳtbǫu̯ǝ (Milsbeek) Rooien met een werktuig dat door een paard of een trekker getrokken wordt. Vergelijk de opmerking van J.Goossens bij zijn enquête-materiaal: "Tegenwoordig rooit men ook aardappelen met de ploeg. Dit is niet zo moeilijk omdat de aardappelen in ɛbalkenɛ groeien nadat ze aangeaard zijn. Voor de fonetische documentatie van uitdoen, zie het lemma Rooien, Algemeen. [N 12, 17; JG 1a; monogr.; add. uit N 12, 18] I-5
rooien, algemeen uitdoen: yt˱dūn (Milsbeek) In september wordt het loof geel en verdroogt het. Dan is het tijd om te rooien, het liefst op een zo droog mogelijk moment, zodat er geen modderige grond aan de aardappels blijft kleven. In dit lemma staan de algemene benamingen voor het uit de grond halen van aardappelen bijeen. Als er gevraagd werd naar het rooien met een speciaal stuk gereedschap, maar de zegslieden met de algemene term hebben geantwoord, is de opgave van het speciale lemma naar hier overgeplaatst. Op grond van de opgaven over dit speciale gereedschap om te rooien kon voor Belgisch Limburg een volkskundige kaart worden getekend over het gebruik van dergelijk gereedschap: kaart 21. In S 30 is naar het woord "rooien" gevraagd. Wanneer het woordtype rooien is opgegeven zonder nadere aanduiding mag niet uitgesloten worden dat daarmee "bomen rooien" kan zijn bedoeld. De varianten van uitdoen zijn geordend op het eerste lid ɛuit-ɛ. Bij het woordtype plukken merkten sommige zegslieden op dat men het loof van de planten trok om goede, kleine, pootaardappelen te verkrijgen. Bij het woordtype polderen wordt opgemerkt dat dit gebeurde bij grote boeren: onder ɛpolderenɛ verstaat men daar het gezamenlijke rooien door groepjes seizoensarbeiders. [N 12, 16 en 18; JG 1a, 1b; A 23, 17d2 en 17d3; L 34, 8; Lu 1, 17d2 en 17d3; S 30; monogr.; add. uit N 11A, 13c] I-5
rookkanaal rookkanaal: rōkkanǭl (Milsbeek) De ruimte evenwijdig aan het stookkanaal waarin rook en waterdamp zich verzamelen en wegstromen naar de schoorsteen. Zie ook afb. 25. [N 98, 132; monogr.] II-8
rookklok klok: klǫk (Milsbeek) Elk van de ronde gietijzeren kleppen in de bodem van het rookkanaal aan de uiteinden van de trekopeningen waarmee de luchtcirculatie in de oven wordt geregeld. Zie ook afb. 25. [N 98, 134; monogr.] II-8
rookvlees nagelvlees: nēͅgəlvlēͅi̯s (Milsbeek) rookvlees, gerookt vlees (dat aan een spijker aan de zoldering hangt) III-2-3