19536 |
schrobbezem |
schrobber:
schrubber (L163a Milsbeek),
sxrobər (L163a Milsbeek),
sxrøͅbər (L163a Milsbeek)
|
bezem om de vloeren mee te schrobben (boender, schrobbessem, wasser, luiwagen) [N 20 (zj)] || schrobbezem, boender
III-2-1
|
31753 |
schrobzaag, sleutelgatzaag |
fok(s)zwans:
fuks˲zwāns (L163a Milsbeek)
|
Handzaag met een smal, spits toelopend blad, die wordt gebruikt om midden in hout en langs gebogen lijnen te zagen. Soms wordt er voor het zagen van sleutelgaten een andere zaag van een vergelijkbaar type gebruikt, kleiner en met een ander handvat. Die wordt ook wel met de term ɛsleutelgatzaagɛ aangeduid. Zie ook afb. 13.' [N 53, 4-5; N G, 23c; monogr.; N 33, 330]
II-12
|
20489 |
schrokken |
groezen:
grūzə (L163a Milsbeek)
|
snel opeten, opschrokken
III-2-3
|
31044 |
schrooien |
bijsnijden:
bęjsnęjǝ (L163a Milsbeek)
|
Het gelijksnijden van de zool- en hakrand na het in elkaar naaien van de schoen. [N 60, 115a]
II-10
|
31045 |
schrooimes |
schoenmakersmes:
sxunmākǝrsmęs (L163a Milsbeek)
|
Het mes waarmee men schrooit. Uit de antwoorden van de informanten blijkt dat hiervoor meestal het gewone schoenmakersmes wordt gebruikt. De informant van Q 121c merkt op dat dit schrooien intussen al lang gemechaniseerd is. [N 60, 115b]
II-10
|
19565 |
schuier |
kleerborstel:
kleerborsel (L163a Milsbeek)
|
borstel; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
29692 |
schuif |
schuif:
sxyf (L163a Milsbeek),
sxȳf (L163a Milsbeek)
|
Het bovenste, losse gedeelte van een schuifleest, dat met een schroef of een spijker aan het overige gedeelte van deze leest kan worden vastgemaakt. [N 60, 187b] || Schuif waarmee de hoeveelheid klei, die uit de voormenger stroomde, geregeld kon worden. [N 98, 91; monogr.]
II-10, II-8
|
30874 |
schuifleest |
schuifleest:
sxȳflest (L163a Milsbeek)
|
De houten leest met een los bovengedeelte, een zogenaamde schuif of kap. "De leest bestaat gewoonlijk uit het onderste gedeelte (de leest) en den dop of schuif (ook kwijn of coin genaamd); deze laatste wordt op de leest vastgehouden door middel van een schroef of veer." (Aras, pag. 67). [N 60, 187a; N 60, 187b]
II-10
|
25230 |
schuilgaan van de maan |
gaat in een zak:
de maon gét in de zak (L163a Milsbeek)
|
baaien van de maan, in de betekenis van de maan gaat schuil in een wolk; betekenis/uitspraak [N 22 (1963)]
III-4-4
|
19555 |
schuimspaan |
schuimlepel:
schuumléépel (L163a Milsbeek),
schuimspaan:
schuumspaon (L163a Milsbeek)
|
schuimspaan, schuimlepel [N 20 (zj)]
III-2-1
|