e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Milsbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schuren afwerken: afwɛrkǝ (Milsbeek), gladschuren: glatsxūrǝ (Milsbeek) Het leer met schuurpapier of iets dergelijks gladmaken. [N 60, 120b; N 60, 242] II-10
schurft uitslag: ytslax (Milsbeek) Een zeer hardnekkige, heftig jeukende huidaandoening, die kan leiden tot sterke vermagering en zelfs tot totale uitputting van de aangetaste dieren. Schurft wordt veroorzaakt door verschillende soorten mijten, voor ieder dier weer verschillend. Zie ook het lemma ''schurft'' in wbd I.3, blz. 479-481. [N 3A, 89; N 52, 13; A 48A, 26; monogr.] I-11
schutkap dop: dǫp (Milsbeek) Metalen kap die het uiteinde van de modernere, gietijzeren fabrieksas beschermt tegen stof en vuil. De schutkap wordt meestal in het voorste deel van de naafbus vastgeschroefd en draait dan mee met het wiel. Van der Kloes en Van Helden (pag. 21) noemen dit type naafbus Collings patentbus. De schutkap kan met behulp van een speciale sleutel worden verwijderd. Zie ook het lemma ɛwielsleutel, chapeausleutelɛ. Er bestaan ook uitvoeringen van de naafbus waarbij een dopvormige moer op de van schroefdraad voorziene as wordt vastgedraaid en met behulp van een luns wordt geborgd. Bij Van der Kloes en Van Helden (pag. 21) wordt dit type naafbus halfpatentbus genoemd. De opgaven van de respondenten uit L 268 en L 320c (chapeau) zijn benamingen voor deze moer. In Meerlo-Wanssum e.o. (L 214, 214a, 215, 217, 245b, 246a) heeft het woord luns (vgl. het vorige lemma) een betekenisverschuiving ondergaan: men gebruikt het daar specifiek voor de "dop van de as van het karwiel" (v.d. Voort, pag. 188).' [N G, 50d; N 17, 64; monogr.] II-11
schuur schuur: sxȳr (Milsbeek) Het apart staande of aan de stallen vastgebouwde bedrijfsgebouw, waarin de oogst geborgen wordt, ook dienend om in te dorsen en, vooral bij kleinere boerderijen, ook om landbouwwerktuigen te bergen. De voornaamste gelijkvloerse delen van de schuur zijn de dorsvloer en de tasruimte(n) naast de dorsvloer. Boven de dorsvloer bevindt zich veelal een balkenzolder. Zie afbeelding 12. [N 5A, 66a; JG 1a en 1b; A 11, 4; L 12, 1; S 32 en 50; Wi 15; Gi 2.I, 20; monogr.; add. uit N 5A, 71a en 71c] I-6
schuurmachine, schrooimachine schuurmachine: sxūrmǝšin (Milsbeek) Moderne machine waarme men schuurt en schrooit. Ze bestaat uit een as waaromheen rollen met schuurpapier zitten. De schuurmachine is meestal gecombineerd met de uitpoetsmachine. Zie het lemma gecombineerde machine. [N 60, 243b; N 60,243a] II-10
schuurpapier schuurpapier: sxūrpǝpīr (Milsbeek) Het sterke papier met grof oppervlak waarmee men het leeroppervlak gladmaakt. [N 60, 120a] II-10
schuurpoort grote deur: grōtǝ dø̄r (Milsbeek), schuurdeur: sxȳrdø̄r (Milsbeek) De grote dubbele deur die toegang geeft tot de schuur en de mogelijkheid biedt met de oogstwagens tot op de dorsvloer te rijden. Meervoudige opgaven benoemen de beide poortvleugels. Voor de behandeling van de namen van de poortvleugels en van het sluitwerk van de poort zie de paragraaf over de grote toegangspoort van de boerderij, par. 4.1. Zie ook het lemma "stalpoort, staldeur" (2.1.3) en, voor de benaming dendeurtje, ook het lemma "deurtje in een poortvleugel" (4.1.12). Vergelijk ook de betekeniskaart van poort "schuurpoort" en "hek" in de aflevering over de landerijen (I.8). Zie voor de fonetische documentatie van het woord (poort) het lemma "poort" (4.1.1). Zie ook afbeelding 12 bij het lemma "schuur" (3.1.1). [N 5A, 51a; N 4, 37; JG 1a en 1b; A 10, 7b; Gwn 4, 10; monogr.] I-6
schuurzand schuurzand: sxūrzānt (Milsbeek) schuurzand, scherp zand om potten en pannen te schuren III-2-1
seizoenarbeiders seizoenwerkers: sizunwɛrǝkǝrs (Milsbeek) Werklieden die slechts een maand of vijf op het steenbakkersbedrijf verbleven. Gedurende de winter trachtten ze elders een bron van inkomsten te vinden. [N 98, 8; monogr.] II-8
seksen seksen: sɛksǝ (Milsbeek) Bij kuikentjes de haantjes van de hennetjes afzonderen en ze vervolgens doden. Haantjes zijn er minder nodig en het is onvoordelig om die lang eten te blijven geven. [N 19, 58; JG 1a, 1b] I-12