32708 |
bijeenploegen |
opruggen:
oprøgǝ (L163a Milsbeek)
|
Bijeenploegen is de manier van ploegen (met een niet-wentelbare ploeg), waarbij de voren van twee kanten naar het midden van de akker worden omgekeerd. Men begint in het midden van de akker, waar men twee voren tegen elkaar ploegt. Vervolgens ploegt men de 3e voor tegen de Ie aan, de 4e tegen de 2e, de 5e tegen de 3e, enz. Na iedere voor gaat men, terwijl men de ploeg laat slepen, over de keerstrook naar de andere helft van de akker, om daar de volgende voor te ploegen. Die sleepweg wordt langer, naarmate het ploegwerk vordert. Laaggelegen en natte akkers werden in het midden gewoonlijk wat hoger aangeploegd. Termen met rug lijken daarop te wijzen. Wat de typen in de middel beginnen, in de middel aanschieten, in de midland aanschieten e.d. betreft, die de bedoelde ploegwijze benoemen naar of ook bruikbaar zijn voor het ploegen van de eerste voren daarbij, zie men ook het lemma De Eerste Voor Ploegen, onder B. [N 11, 49; N 11A, 119a; JG 1a + 1b + 1c; A 33, 1a + b; monogr.]
I-1
|
28407 |
bijenkorf |
bijenkaar:
bejǝkǭr (L163a Milsbeek)
|
Korf waar een imker bijen in houdt. Zie ook het lemma ɛbijenkorfɛ in wld II.6, pag. 9-11. Het materiaal uit dit lemma vormt een aanvulling daarop.' [N 40, 102; monogr.]
II-12
|
30896 |
bijenwas |
bijenwas:
béjǝwas (L163a Milsbeek)
|
De was die men gebruikt om wasdraad te maken. [N 60, 113]
II-10
|
33088 |
bijgooier |
aansmijter:
ansmitǝr (L163a Milsbeek)
|
De bijgooier is de tussenpersoon tussen de afsteker van de wagen en de tasser in de schuur. Zie de toelichtingen bij de lemma''s ''graan stapelen in de schuur'' (5.1.11) en ''afsteker'' (5.1.12). [N 15, 50; monogr.]
I-4
|
19689 |
bijkeuken, achterkeuken |
goot:
gø͂ͅt (L163a Milsbeek)
|
ruimte van het boerenhuis achter de keuken waar gewassen werd, bijkeuken
III-2-1
|
31040 |
bijkloppen |
bijkloppen:
bęjklǫpǝ (L163a Milsbeek)
|
Het overleer overal gladkloppen met de hamer. "Als het overleer strak over de leest getrokken was, zat het nog niet overal glad. Oneffenheden en plooitjes werden met de hamer aangeklopt. Men zei ook wel "bijkloppen"."(Liedmeier, pag. 1). [N 60, 129b]
II-10
|
29040 |
bijsnijden |
bijsnijden:
bęjsnęjǝ (L163a Milsbeek)
|
Het bijsnijden van de loopzool, het model eraan geven. [N 60, 103]
II-10
|
33213 |
bijzondere rieken, a. voerriek |
drankriek:
drāŋkrik (L163a Milsbeek)
|
Een riek met brede platte tanden, om voer uit de koeketel te scheppen. Zie ook de toelichting bij het lemma Aardappelriek, Algemeen. [N 18, 26a]
I-5
|
21638 |
biljet van duizend gulden |
grote brief:
⁄n groote brīēf (L163a Milsbeek)
|
1000 gulden, een biljet van ~ [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21612 |
biljet van tien gulden |
tientje:
⁄n tientje (L163a Milsbeek)
|
10 gulden, een biljet van ~ [N 21 (1963)]
III-3-1
|