e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Milsbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
snijlood lood: lōt (Milsbeek) Het loden blokje dat men op de patronen legt om deze op hun plaats te houden. [N 60, 39b] II-10
snijmes overleermes: ǫvǝrlę̄rmɛs (Milsbeek), schoestersmes: sxustǝrsmɛs (Milsbeek), speekmes: spēkmɛs (Milsbeek) Het mes waarmee men het leer in pasklare stukken snijdt. Volgens de informant van L 163a is het overleermes 1 cm breed. De informant van Q 253 spreekt van een smal, puntig mesje gekneld in een metalen veer. [N 60, 40] || Lang mes met een recht blad en twee, vaak bolvormige, handvatten. Zie ook afb. 209. Het snijmes wordt gebruikt door diverse houtbewerkers zoals de timmerman, de stoeldraaier, de kuiper en de wagenmaker. De kuiper bewerkt er vooral de buitenkant van duigen mee, maar hij vormt er vaak ook de schuine buitenrand mee aan een vatbodem. Vgl. de woordtypen bodemmes en bodemsnijmes. De wagenmaker snijdt er spaken voor karwielen mee. Het eerste lid in het woordtype speekmes verwijst daarnaar. [N E, 13b; N E, 15; N E, 41; N G, 11a; N 33, 272; N 47, 12a; N 53, 76; A 32, 6; monogr.] II-10, II-12
snijplank snijplank: snęjplaŋk (Milsbeek) De lindehouten plank die op de snijtafel ligt en waarop men het leer afsnijdt. De gewone afmetingen zijn 80x50x6 cm. [N 60, 43b] II-10
snijtafel snijtafel: snęjtǫfǝl (Milsbeek) De smalle, hoge werktafel waarop het leer gesneden wordt. "De snijtafel moet zoo hoog zijn dat er in staande houding aan gewerkt kan worden; het tafelvlak zij minstens zoo groot, dat men er een kalfsvel behoorlijk op uitspreiden kan. Rechts en links van den snijder moeten in de tafel schuifladen aangebracht zijn ter bewaring of berging van kleine lederstukken, elastiek, gereedschap enz. Ter berging van de vellen enz. dienen verschillende, naast de tafel geplaatste schappen of rekken." (Kn√∂fel I, pag. 178). Zie afb. 25. [N 60, 43a; N 60, 43b] II-10
snijtang snijtang: snęjtaŋ (Milsbeek) Tang voor het plat afknippen van bijvoorbeeld spijkers. Zie afb. 9. [N 60, 184d] II-10
snoep juddespek: jødəspɛk (Milsbeek) suikerspek III-2-3
snoepen snollen: snoͅlə (Milsbeek) snoepen III-2-3
snoepgoed snol: snoͅl (Milsbeek), snolgerei: snoͅlgreͅi̯ (Milsbeek), snollerij: snoͅlərei̯ (Milsbeek) snoep || snoepgoed III-2-3
snoepje brok: broͅk (Milsbeek) stukje snoep III-2-3
snoer slag: slax (Milsbeek) Bewegend deel van de zweep dat aan de steel bevestigd is. Een aantal informanten verdeelt het snoer nog in een onderste gedeelte dat aan de stok bevestigd is, en een dunner (gevlochten) gedeelte, waaraan de kletsoor bevestigd is. De benamingen die met zekerheid refereren aan dat dunnere gedeelte, worden apart vermeld. [N 13, 95b; S 47; R 14, 20; monogr.] I-10