24251 |
steenuil |
ronddregger:
ró.nddrègger (L163a Milsbeek),
rondzegger:
ró.ndzègger (L163a Milsbeek)
|
steenuil
III-4-1
|
30970 |
steken voor het bovenwerk |
kettingsteek:
kęteŋstę̄k (L163a Milsbeek),
siersteek:
sīrstę̄k (L163a Milsbeek)
|
Benamingen van enkele steken voor het bovenwerk. [N 60, 66]
II-10
|
32686 |
stelmechanismen aan de ploeg |
spietje:
spikǝ (L163a Milsbeek)
|
Aan een ploeg zijn verschillende mechanismen of onderdelen te onderscheiden, die dienen om de diepte en breedte van de voor, alsmede de stand van de werkende delen van de ploeg te regelen. Naar de benamingen hiervoor werd niet in het hele gebied ge√Ønformeerd. Mede daarom werden de betrokken gegevens in één lemma bijeengezet. De regelende onderdelen in kwestie zijn hieronder per soort nader toegelicht. Men vergelijke het vorige lemma. [N 11, 31.IV.d; N 11, 32b; N 11A, 93b + 98a + 98d; JG 1a; monogr.]
I-1
|
19522 |
stenen pot, keulse pot |
keulse pot:
kölse pot (L163a Milsbeek)
|
pot, stenen ~; inventarisatie benamingen voor grote ~~ voor bijv. zuurkool e.d., kleinere ~~ voor boter, eieren e.d. (pijppot, timperpot); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
32913 |
steunhoutjes tussen steel en balk |
kijlen:
kilǝ (L163a Milsbeek)
|
Het schuine verbindingstuk tussen de steel en de dwarsbalk van de hooihark, dat ter versteviging van de hark in zijn geheel dient. Vaak ziet men twee van dergelijke steunhoutjes; vandaar de meervoudsvormen in de opgaven. Voor de verscheidenheid aan benamingen, zie ook de opmerking bij de het lemma ''dwarsbalk van de hooihark''. Zie voor de vork- en gaffel-benamingen de toelichting bij het lemma ''steel van de hooihark''. Zie ook afbeelding 11, c. [N 18, 92c]
I-3
|
34622 |
steunpaal voor opgeslagen hoogkar |
stutboom:
støt˱bom (L163a Milsbeek)
|
Lange steunpaal welke men plaatst onder de berries van een opgeslagen hoogkar. [N 17, 82]
I-13
|
30903 |
stift |
hakstift:
haksteft (L163a Milsbeek)
|
Een puntig spijkertje zonder kop en met platte kanten waarmee men de hak in elkaar zet. [N 60, 200a]
II-10
|
31041 |
stiften |
spijkeren:
spikǝrǝ (L163a Milsbeek)
|
De hak voorzien van stiften of hakspijkertjes. [N 60, 200b]
II-10
|
19641 |
stijfsel |
stijf:
stif (L163a Milsbeek),
stīf (L163a Milsbeek),
stijfsel:
stifsəl (L163a Milsbeek)
|
stijfsel
III-2-1
|
18014 |
stikken |
stikken:
stekǝ (L163a Milsbeek)
|
Het door middel van een draad aan elkaar bevestigen van twee stukken leer. Volgens de informanten wordt de term naaien gebezigd voor het vroegere handwerk (L 163a, Q 112a) en stikken voor het latere machinale werk (L 163a, Q 18 en Q 112a). [N 60, 54a; N 60, 239]
II-10
|