21580 |
trekken en talmen |
melken:
mèlke (L163a Milsbeek),
trekken:
trékke (L163a Milsbeek)
|
Trekken en talmen bij de verkoop, n.l. om zoveel mogelijk geld te krijgen [mulken?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
33195 |
trekker van de aanaardhandploeg |
trekhout:
trękhǫlt (L163a Milsbeek)
|
Het dwarse handvatvan de aanaardhandploeg. Voor sjoek- naast trek-handvat zie aflevering I.1, blz. 12: schokkelen, schoggelen voor "schudden". [N 18, 46b]
I-5
|
29781 |
trekopeningen |
fuchsen:
fuksǝ (L163a Milsbeek)
|
Kanalen door de bodem van de oven voor de rookafvoer naar de schoorsteen. De trekopeningen vormen de verbindingen tussen de verschillende kamers in het stookkanaal en het rookkanaal. Het uiteinde van de trekopeningen in het stookkanaal werd in Q 111 de mond (d\r mont) genoemd. In Q 83 werd het woordtype fosse alleen gebruikt bij ringovens; bij veldovens sprak men van ɛjachtenɛ. Zie ook afb. 25.' [N 98, 132; N 98, 133; monogr.]
II-8
|
34589 |
trekschei |
voorschei:
vø̜rsxęi̯ (L163a Milsbeek)
|
De eerste van de verbindingscheien tussen de berries. Aan de uitstekende delen schei werden vaak de trekkettingen of de strengen vastgemaakt met behulp van platte, gebogen ijzers. Zie ook het lemma uitstekende delen van de trekschei en in WLD I.10, het lemma strengen. Zowel het feit dat er opgaven in het meervoud voorkomen als de opmerking van de correspondent uit Q 111 wijzen erop dat ook de tweede schei als trekschei gebruikt wordt: "het vastmaken van de strengen is hier gebruikelijk aan het tweede balkje indien licht geladen, anders aan het eerste balkje". Opmerking bij de kaart: er zijn vier benamingen die op het eerste zicht samenstellingen zijn van de plaatselijke benaming voor "streng" (hacht, kling, klink en trek). De verspreiding van "trekschei" stemt echter hoegenaamd niet overeen met de verspreiding van trek voor "streng", wat doet besluiten dat het hier om een samenstelling met een deverbativum van het werkwoord trekken gaat (vgl. hiervoor kaart 16 van wld I.10). [N 17, 25a; N G, 58b; JG 1a; JG 1b]
I-13
|
33304 |
trekschoffel |
trekhak:
trękhak (L163a Milsbeek),
trekschoffel:
tręk[schoffel] (L163a Milsbeek)
|
Op een hark gelijkend gereedschap, dat, in tegenstelling tot de duwschoffel, getrokken wordt. Er kunnen één of meerdere schoffelijzers aan de steel zitten. Het wordt gebruikt om onkruid te wieden of om de grond los te maken. Het is een kleine uitvoering van de hak voor lichter en fijner werk. Voor de fonetische documentatie van het woord(deel) schoffel zie het lemma Schoffel. [N 18, 49 en 51; monogr.]
I-5
|
31700 |
trekzaag, boomzaag |
kortijzer:
kǫrt˱īzǝr (L163a Milsbeek)
|
Zaag met een blad van 1.5 tot 2 meter lengte. De twee handvatten van de zaag liggen in het verlengde van het zaagblad en steken daar 30 à 40 cm boven uit. De trekzaag dient om bomen en ruw hout door te zagen. Ze wordt bediend door twee personen. Zie ook afb. 2. De trekzaag wordt behalve door de houtzager ook door andere houtbewerkende beroepen gebruikt. De kuiper zaagt er stukken boomstam mee die ongeveer de lengte van een duig hebben en de klompenmaker de zgn. bollen, stukken boomstam in de lengte van een klomp. [N E, 7; N 18, 128; N 47, 14; N 50, 11a + 17a; N 75, 116a; L 36, 49; Bakeman 8; monogr.]
II-12
|
19362 |
treuzelaar |
semmelkloot:
Dèn sémmelkloot wérkt mien óp de zeenuwe
sémmelkloot (L163a Milsbeek),
zemel:
Die zémmel wérkt mien óp de zeenuuwe
zémmel (L163a Milsbeek)
|
treuzelaar, zeveraar, kletsmajoor || treuzelkous, zeurkous
III-1-4
|
18934 |
treuzelen |
fiemelen:
Fiemel nie zö, schiet óp
fiemele (L163a Milsbeek),
tizzeken:
Spoejt ów èège ¯s eene keer, ge ziet nów al ¯n half uu.r ân ¯t tizzeke
tizzeke (L163a Milsbeek),
zemelen:
zémmel nie zö, schiet ¯s wa óp
zémmele (L163a Milsbeek)
|
treuzelen
III-1-4
|
34300 |
troep biggen in het algemeen |
klocht:
kloxt (L163a Milsbeek)
|
In dit lemma wordt het begrip biggen of wat daarvoor in de plaats kan komen achter nest, toom enzovoorts niet gedocumenteerd. [N 19, 17; N 76, add.]
I-12
|
34464 |
troep kippen |
koppel:
kǫpǝl (L163a Milsbeek)
|
Varianten van kippen, hennen, hoenders enz. zijn niet gedocumenteerd. Zie hiervoor het lemma ''kippen'' (5.2.1). Alleen de benamingen voor troep zijn in dit lemma opgenomen. [N 19, 63; A 4, 18; L 4, 18; L 20, 18; S 37; monogr.]
I-12
|