e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Milsbeek

Overzicht

Gevonden: 2537

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
aardappelziekten krulziekte: krø̜lziktǝ (Milsbeek), zwam: zwam (Milsbeek), zwartbenigheid: zwartbenigheid (Milsbeek) Door de intensieve cultuur van aardappelen en omdat men de pootaardappelen won uit de oogst van eigen veld van het jaar ervoor, was de aardappelplant bijzonder vatbaar voor allerlei ziekten. Het aantal ziekten is dan ook zeer groot en het aantal opgaven voor aardappelziekten navenant. Aan de hand van de opgaven is hier de volgende indeling aangehouden: schimmel- en bacterieziekten, virusziekten en voedingsziekten, telkens, waar mogelijk met enkele onderafdelingen. De bijzonderheden worden in het corpus van het lemma gegeven. Vergelijk ook het WBD, I, aflevering 8, 1478-1480. [N 12, 8; monogr.] I-5
aardbei aardbeer: èrd(s)bèèr (Milsbeek), aardsbeer: èdsbèèr (Milsbeek) aardbei I-7
aardewerk aarden telders: éére taelders (Milsbeek) aardewerk (eerdegoed, gleiwerk) [N 20 (zj)] III-2-1
aardrups, larve van de nachtvlinder rups: WLD  roeps (Milsbeek) grauwe aardrups, larve van de nachtvlinder, die in de rusttoestand ligt opgerold in de vorm van de letter C [N 26 (1964)] III-4-2
aarzelen dreumelen: Nie droemele, dörloope  droemele (Milsbeek), zie droemele  drummele (Milsbeek) aarzelen, dralen III-1-4
achterbies [wld ii.10, p. 25-26] achterbies: àchtərbiĕs (Milsbeek) Een reep leer, die aan de buitenkant van de schoen, van de hak af naar boven loopt, evenwijdig aan de achillespees en die vaak diende om een eventuele naad te verbergen, b.v. bij derby modellen (achterbies)? Zie tek. 18b [N 60 (1973)] III-1-3
achterdeur achteruit: axtəryt (Milsbeek) achterdeur III-2-1
achtereen, na elkaar achtereen: a(.)chterèn (Milsbeek) achtereen, na elkaar III-4-4
achtergebleven hooi harken scharren: sxarǝ (Milsbeek) Wanneer het hooi is binnengehaald werd soms nog eens het hooiland afgeharkt om het achtergebleven hooi te verzamelen. [N14, 122; A 34, 4 add.] I-3
achterhaam achterboks: ɛxtǝrboks (Milsbeek) Samenstel van riemen dat op het achterwerk van het paard wordt gelegd en dient om de kar achteruit te stoten. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 74; monogr.] I-10