id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
25134 | ijzel, bevroren neerslag | ijzel: hie.zel (Milsbeek), hīēzel (Milsbeek) | ijzel || ijzel, onderkoelde regen waarvan de straten spiegelglad worden [heezel, hijzel] [N 22 (1963)] III-4-4 |
25157 | ijzelen | ijzelen: hie.zele (Milsbeek), hīēzele (Milsbeek), ie.zele (Milsbeek) | ijzelen [N 22 (1963)] || ijzelen, bevriezen van neerslag III-4-4 |
33420 | ijzeren deurtje voor het ovengat | bakovensdeur: bakǭvǝs˱dø̄r (Milsbeek) | Het ijzeren deurtje waarmee het ovengat afgesloten wordt. Vergelijk het lemma "ovendeur" in aflevering II.1, pag. 71. Vroeger gebruikte men ter afslsuiting van de oven soms een lemen bal, die schotel genoemd werd. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (oven-) het lemma "bakoven" (3.1.3). [N 5A, 25b] I-6 |
32907 | ijzeren gaffel, oogstgaffel | gavel: gāvǝl (Milsbeek) | Twee- of drietandige ijzeren vork, met lange, enigszins gebogen tanden en een lange houten steel, gebruikt om hooi of korenschoven op te steken en op de wagen te laden. Zie afbeelding 10, b. Voor het voorkomen van de term riek en van varianten van het type gāfel, zie de toelichting bij het lemma ''houten gaffel''. Voor de fonetische documentatie van het woorddel (hooi) zie het lemma ''hooi''.' [N 18, 27; JG 1a, 1b; A 28, 2; L 1 a-m; L 16, 18a; L B2, 241; Lu 6, 2; S 9; Wi 3; Av 1 III 5a, b; monogr.] I-3 |
18348 | ijzertje onder een schoen | hoefijzer: hŏĕféjzər (Milsbeek), stootplaat: stóótplaotə (Milsbeek) | Deze ijzertjes (tip?) [N 60 (1973)] III-1-3 |
31069 | inbranden | inbranden: imbrāndǝ (Milsbeek) | Het aanbrengen van de was met een warm polijstinstrument. Na het likken of aftrekken worden hak en kanten ingebrand. Dit gebeurt niet om deze alleen maar glimmend te maken maar ook om ze hechter en beter bestand te maken tegen de invloeden van vocht en nattigheid. [N 60, 134c] II-10 |
20643 | ingemaakt voedsel | inmaaksel: inmaksəl (Milsbeek) | het ingemaakte III-2-3 |
33017 | ingezaaid land | het zit erin: ǝt ˲zet ˲dǝrin (Milsbeek) | Wat men zegt van een akker wanneer alle bewerkingen tot en met het inzaaien verricht zijn. Zie ook het lemma ''pletplank, treedplankje'' in aflevering I.2, blz. 168. Het lemma bevat bijvoeglijke naamwoorden (attributief of predicatief gebruikt: ''ingezaaid land'' en ''het land is ingezaaid''), en, achterin, enkele zelfstandige naamwoorden en zegswijzen. [N 11A, 133b; N M, 25; monogr.] I-4 |
33030 | inkappen, eerste slagen maken met de zicht | inhouwen: inhǫu̯ǝ (Milsbeek), inmaaien: in[maaien] (Milsbeek), ommaaien: ø[maaien] (Milsbeek) | De eerste slagen met de zicht maken in een aan te maaien akker en tevens het uitvoeren van de "eerste fase" van de zichtbehandeling; zie de algemene toelichting van deze paragraaf. De terminologie wordt soms ook gebruikt voor het maken van de eerste gang voor de maaimachine; dit wordt uitdrukkelijk vermeld in K 316, L 270, 294, 320c, 355, 360, 372, 419, 420, 432, P 186, Q 99*, 121c, 197, 197a. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [maaien], zie het lemma ''maaien'' (3.1.1) en de klankkaart (kaart 7) in aflevering I.3. [N 15, 16j; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; A 23, 16.2; L 48, 32.2; Lu 1, 16.1a; monogr.; add. uit N 15, 16f] I-4 |
33259 | inkarnaatklaver, franse klaver | poppeklaver: pǫpǝ[klaver] (Milsbeek) | Trifolium incarnatum L. Een 15 tot 60 cm hoge plant met helder scharlakenrode bloemhoofdjes die van mei tot juli bloeien. Het wordt in augustus gezaaid, levert in mei een flinke snee groenvoer op en wordt dan ondergeploegd. Zie ook de toelichting bij het lemma Klaver, Algemeen. Zie het lemma Klaver, Algemeen voor de fonetische documentatie van de woord(delen) klaver(-) en klee(-). [N 14, 83; L 36, 35; monogr.] I-5 |