29778 |
kamers |
kamers:
kǭmǝs (L163a Milsbeek)
|
De ruimtes die met behulp van de schuiven in de stookgang worden gecrëerd. De hoeveelheid kamers van een ringoven wordt bepaald door het aantal poorten in de buitenmuur. In de kamers worden de te bakken stenen geplaatst. In Q 83 bevatte één kamer ongeveer 28.000 stenen. [N 98, 128; N 98, 150; monogr.]
II-8
|
31077 |
kantlikker |
coulisse:
kulis (L163a Milsbeek)
|
Het ijzeren instrument op een houten handvat waarmee men de kanten polijst door er was in te branden. Zie afb. 63. [N 60, 138a]
II-10
|
33116 |
kap aan de vlegelknuppel |
kap:
kap (L163a Milsbeek),
zwoerd:
zwǭrt (L163a Milsbeek)
|
In tegenstelling tot de kap aan de vlegelstok die van ijzer is, is de kap aan het slaghout van leer. De meest voorkomende vorm van deze kap is een zeer stevig stuk taai varkensleer (in Q 9: van ezelleer); aan de uiteinden zitten enkele gaatjes, waar een leren veter doorheen wordt gehaald waarmee de kap, met een lus, om de vlegelknuppel wordt vastgesnoerd. Daartoe zijn in de enigszins afgeplatte kant van de knuppel enkele (doorgaans drie) inkepingen gemaakt waar de veters doorheen lopen. Zie afbeelding 10, d. In L 286 tekent de zegsman een vlegelknuppel met een gat erin, waardoor de vlegelband loopt. [N 14, 3b, 3d en 3e; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
33517 |
kapucijner |
oudewijven:
a.ldewieve(r) (L163a Milsbeek)
|
kapucijners
I-7
|
21760 |
kar |
hittekar:
hetǝkar (L163a Milsbeek
[(werd getrokken door een hit: een licht paard)]
),
natte-stenenwagen:
natǝ stiǝnwǭgǝ (L163a Milsbeek
[(liep over rails: rils)]
)
|
De kar waarmee de vormen of de vormelingen van de steenpers naar de droogplaats werden gebracht. Aanvankelijk werd hiervoor een platte kruiwagen gebruikt, later vertoonden de karren een economisch meer aangepaste vorm. De woordtypen preswageltjes (Q 20) en karretjes met schappen (L 210) duidden een zgn. etagewagen aan, een wagon waarop de plankjes met vormelingen werden gelegd en waarmee men alle plankjes tegelijk in de rekken kon schuiven - Geuskens, pag. 92. [N 98, 93; monogr.]
II-8
|
18944 |
karakter (aard) |
aard:
Zïj is za.cht van aord
aord (L163a Milsbeek)
|
aard, karakter
III-1-4
|
20653 |
karnemelk |
karnemelk:
kęnǝmęlǝk (L163a Milsbeek)
|
De voeistof die van de room overblijft als de boter gemaakt is. Op de kaart is het woordtype botermelk niet opgenomen. [L 1u, 103; L 27, 30; JG 1a, 1b; R 3, 49 en 71; S 17; S 23 add.; A 7, 16; RND 100; Gwn 10, 3; Vld.; monogr.]
I-11
|
20672 |
karnemelksepap |
karnemelksepap:
keͅnmeͅlksəpap (L163a Milsbeek),
melksepap:
meͅlksəpap (L163a Milsbeek)
|
karnemelkpap || karnemelksepap
III-2-3
|
34249 |
karnen |
karnen:
kęnǝ (L163a Milsbeek)
|
Het op en neer bewegen van de vetdeeltjes in de melk of room, zodat deze zich aan elkaar hechten en op die manier boter vormen. Boter maken. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [S 17; L 1a-m; L 1u, 114; L 6, 7; L 22, 8; L 27, 68; A 7, 23; A 28, 7; Ge 22, 8; Vld.; monogr.; add. uit N 12; A 16; S]
I-11
|
34254 |
karnmolen |
karnmolen:
kęnmø̄lǝ (L163a Milsbeek)
|
De molen waarmee men karnt. De karnmolen staat rechtop en de verticale as draait met horizontale bewegingen. Een variant hierop is een liggende ton met een horizontale as met verticale ronddraaiende bewegingen. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [N 12, 53 en 55; L 1a-m; JG 1a, 1b, 1d; monogr.]
I-11
|