20407 |
meerderjarig |
meerjarig:
znd 1 a-m; 1u, 158; 31, 23b;
miejoarig (Q199p Moelingen, ...
Q199p Moelingen,
Q199p Moelingen)
|
meerderjarig [ZND 01u (1924)] || meerderjarig (boven de 21 jaar) [ZND 01 (1922)] || meerderjarig ; hij is - (boven de 21 jaar) [ZND 31 (1939)]
III-2-2
|
21273 |
meester |
meester:
mīstər (Q199p Moelingen)
|
(school)meester [RND]
III-3-1
|
33337 |
meid, dienstmeid |
maagd:
māx (Q199p Moelingen),
māxt (Q199p Moelingen)
|
Meid is een noordelijke vorm, een samentrekking uit maged, maagd. Kok en keukense slaan op de keukenmeid. Dienstbode is een expansie uit de (Noord-)Nederlandse standaardtaal. [L 1, a-m; L 1u, 156; L 38, 10; RND 118; R 12, 30; S 6 en 23; Wi 6; monogr.]
I-6
|
24331 |
meikever |
bijzauw:
ook in ZND 01u, 159 en ZND 16, 005;
bizauw (Q199p Moelingen),
meikever:
ook in ZND 01u, 159 en ZND 16, 005;
meikjäver (Q199p Moelingen)
|
meikever [ZND 01 (1922)]
III-4-2
|
20309 |
meisje |
meisje:
meisje (Q199p Moelingen)
|
meisje [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
22800 |
melden (kaartterm) |
berichten:
berichten (Q199p Moelingen)
|
Melden. (in welke betekenis wordt dat woord gebruikt? Geef de uitdrukking waarin het voorkomt, b.v. bij het kaartspelen, enz.). [ZND 38 (1942)]
III-3-2
|
34237 |
melk |
melk:
mē.lǝk (Q199p Moelingen)
|
De hoofdzakelijk uit water, eiwit, vet en melksuiker bestaande witte vloeistof die door het vrouwelijk rund wordt afgescheiden. Op de kaart is het woordtype melk niet opgenomen. [A3, 3; A 11, 1c; A 17, 17; A 7, 14; RND 40; RND 127; S 23; JG 1a, 1b, 2c; L 1a-m; L 4, 3; L 29, 5; NE 3, V 6n; Vld.; Gwn 10, 1; monogr.]
I-11
|
34241 |
melk zeven |
zijen:
zūǝ (Q199p Moelingen)
|
De melk door een doek, zeef of filter laten vloeien om de melk te zuiveren van onbruikbare of verontreinigende stoffen of bestanddelen. [S 46; Wi 30; monogr.; add. uit N 12, L 324]
I-11
|
21288 |
melkboer |
melkboer:
mi:ləgbu:r (Q199p Moelingen)
|
melkboer [RND]
III-3-1
|
34226 |
melken |
melken:
męlkǝ (Q199p Moelingen),
mɛlǝkǝ (Q199p Moelingen)
|
Melk uit de uiers van de koe drukken. Zie afbeelding 9. [L 38, 44; JG 1a, 1b; Wi 26; Vld.; monogr.]
I-11
|