25957 |
molen |
molen:
myø.lǝ (Q199p Moelingen)
|
Algemene benaming voor zowel het werktuig waarmee men verschillende stoffen fijnmaakt, als voor het gebouw waarin het maalproces plaatsvindt. De specifieke benamingen voor het maalwerktuig zijn bijeengeplaatst in het lemma ɛmaalgangɛ. In dit lemma zijn de dialectvarianten van molen met umlautsvocaal niet van een apart woordtype voorzien. Zie hiervoor ook de ɛinleidingɛ op het WLD, pag. 35-38.' [N O, 32i; JG 1a; JG 1b; S 24; Wi 4; Wi 51, l 1a-m; l 30; l 31; A 42, 2; A 42A, 51; Vds 1; Jan 1; Coe 1; Grof 1; Sche 1; monogr.; div.; A 43, 5; ND, 3; ND add.; Vld]
II-3
|
25946 |
molenaar |
molenaar:
mjø̄lǝnęr (Q199p Moelingen),
mø̄lǝnę̄r (Q199p Moelingen)
|
[N O, 40a; A 42A, 49; JG 1a; JG 1b; l 1a-m; S 24; Wi 53; Sche 7; Vds 264; Jan 285; Coe 234; Grof 261; monogr.; Vld]
II-3
|
32856 |
molshoop in het grasland |
moutheuvel:
mō.ti̯ø̜.vǝl (Q199p Moelingen
[(betekent ook 'mol')]
)
|
Hoopje aarde, opgeworpen door een mol. Op de cultuurgronden en ook in het weiland zijn molshopen hinderlijk voor de boer, en hij zal proberen de mollen te vangen en de molshopen in het veld te verwijderen met de sleep (zie het lemma ''slepen'' in aflevering I.1.2, p. 175-176) of met een ander werktuig (zie het volgende lemma: ''molshopen verspreiden''). De benaming van de molshoop is vaak in het meervoud opgegeven. Daarom zijn bij de onderstaande woorden overal waar in de enquêtes door de informanten ook de meervoudsvormen zijn vermeld, deze hier ook opgenomen. In enkele streken worden de molshoop en de mol door hetzelfde woord benoemd. Daarom is in deze paragraaf ook het lemma ''mol'' opgenomen. De plaatsen waar de woorden voor mol en molshoop hetzelfde zijn, zijn hieronder gekenmerkt door het teken = bij de plaatscode; ze zijn in kaart 3, Mol, genoteerd.' [N 14, 80a; N 14, 81 add.; JG 1a, 1b, 1c; A 18, 12; L 1 a-m; L 1u, 165; L B2, 212; S 24, monogr.]
I-3
|
17758 |
mond |
mond:
mo:nt (Q199p Moelingen)
|
mond [RND]
III-1-1
|
17759 |
mond (spotnamen) |
muil:
groete moel (Q199p Moelingen)
|
een grote mond [ZND 31 (1939)]
III-1-1
|
22681 |
mondstuk |
embouchure (fr.):
moeilijk leesbaar
a͂bōēšüür (Q199p Moelingen)
|
Hoe heet het mondstuk van een muziekinstrument; zet het bepalend lidwoord er voor, zodat het geslacht duidelijk wordt. [ZND 39 (1942)]
III-3-2
|
23222 |
monnik |
pater (lat.):
ĕnne pater (Q199p Moelingen)
|
Een monnik. [ZND 31 (1939)]
III-3-3
|
20923 |
mossel |
mossel:
mōsshel (Q199p Moelingen)
|
mossel [Willems (1885)]
III-2-3
|
20839 |
mosterd |
mosterd:
moster (Q199p Moelingen)
|
mosterd [ZND 31 (1939)]
III-2-3
|
24355 |
mot |
mot:
mot (Q199p Moelingen),
ook in ZND 31, 038
mot (Q199p Moelingen)
|
mot [Willems (1885)], [ZND 01 (1922)]
III-4-2
|