33021 |
oogsten |
oogsten:
ōxstǝn (Q199p Moelingen)
|
De algemene benaming voor het geheel van werkzaamheden in de oogsttijd; het werkwoord. In Belgisch Limburg is de oorsponkelijke betekenis van oogsten "naoogsten, aren lezen", zie het lemma ''aren lezen'' (5.2.4). Bij het woordtype oogsten zijn de varianten eerst naar de klankkleur van de klinker, en daarbinnen op de medeklinkercluster (wegval) geordend. [L 40, 8; Wi 43; monogr.; add. uit N 15, 7]
I-4
|
17757 |
oor |
oor:
u:rə (Q199p Moelingen)
|
oren [RND]
III-1-1
|
17873 |
oorveeg |
oorveeg:
oerveig (Q199p Moelingen, ...
Q199p Moelingen)
|
hoe heet een slag op de kaak ? Geef aan welke woorden gemeenzaam of plat zijn. [ZND 36 (1941)]
III-1-2
|
23198 |
op bedevaart gaan |
bedevaart gaan:
bévertgaon (Q199p Moelingen)
|
Bedevaart doen [ne gank doon]. [N 06 (1960)]
III-3-3
|
32920 |
op rijen zetten |
opeentrekken:
ǫbē.trɛkǝ (Q199p Moelingen)
|
Het uitgespreide gras dat de eerste droging heeft ondergaan bijeenwerken tot rijen of langwerpige heuveltjes. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hooi of gras. Wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de rij, in het woordtype voorkomt, wordt steeds door middel van (...) verwezen naar de woordtypen van het lemma ''rij, wiers''. Om de vergelijking te vergemakkelijken is in dit lemma dezelfde volgorde van woordtypen of afleidingen daarvan aangehouden als in het lemma ''rij, wiers''. Achter in het lemma staan dan de werkwoorden bijeen die geen formeel verband met de benamingen voor de rij hebben. De kaart bevat de denominatieven van de heteroniemen voor rij, wiers en de werkwoordelijke uitdrukkingen met die heteroniemen, ook geordend zoals in het lemma ''rij, wiers''. [N 14, 100; JG 1b, 1c, 2c; A 10, 18; L 38, 36; monogr.]
I-3
|
18218 |
ophanger |
snoer:
snoer (Q199p Moelingen)
|
Lintje. Hoe heet het lintje of snoer om een jas op te hangen? [ZND 37 (1941)]
III-1-3
|
21275 |
opmaken |
opmaken:
gae:lt upmuakə (Q199p Moelingen),
opmuakə (Q199p Moelingen)
|
geld opdoen (opmaken) [RND]
III-3-1
|
32928 |
opper |
huist:
hūst (Q199p Moelingen)
|
De grootste soort hooihoop in het veld. [N 14, 112 en 111 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 10, 20; A 16, 3b; A 42, 20b; L 38, 38b; monogr.]
I-3
|
17900 |
optillen |
lichten:
term uit het kaartspel
liXtə (Q199p Moelingen),
oplichten:
oplüXtə (Q199p Moelingen)
|
optillen [RND]
III-1-2
|
22737 |
orgel |
orgel:
eurgel (Q199p Moelingen)
|
Orgel. [Willems (1885)]
III-3-2
|