e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Moelingen

Overzicht

Gevonden: 788

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
boerenzwaluw, zwaluw zwarbel: zwērbel (Moelingen), zwɛrbələ (Moelingen) zwaluw [Willems (1885)] || zwaluw (mv.) [RND] III-4-1
boerin boerin: buren (Moelingen) [L 1, a-m; S 6; Wi 18; monogr.] I-6
bom, spon spon: spon (Moelingen) De houten stop die ter afsluiting in het spongat wordt geslagen of geschroefd. Volgens de respondenten uit Gulpen (Q 203), Rothem (Q 99*) en Klimmen (Q 111) werd onder de bom eerst nog een lap gelegd. Die werd sponlap (Q 99*: šponlap) of sponlapje (Q 111: šponlɛpkǝ) genoemd. Zie ook het lemma ɛsponɛ in wld II.2, pag. 44.' [A 36, 3b; N 6, 4 add.; N E, 48a add.; L 7, 28 add.; monogr.] II-12
bont en blauw slaan bont en blauw houwen: bōnt ɛn blaow gəhòwə (Moelingen), bont en blauw slaan: bōnt ɛn blaow gəslùəgə (Moelingen), groen en blauw houwen: gR"n ɛn blaow gəhòwə (Moelingen), groen en blauw slaan: gR"n ɛn blaow gəslùəgə (Moelingen) bont en blauw geslagen [RND] III-1-2
boog boog: bōōg (Moelingen), boͅ:ch (Moelingen) boog [RND] || Boog. [Willems (1885)] III-3-2
boom (alg.) boom: bo:m (Moelingen), bô.m (Moelingen), boompje: bø‧mkə (Moelingen), boompjes: bø‧mkəs mv (Moelingen), buim (mv.): böm mv (Moelingen) boom [Heem 02.5 (1958)], [RND] III-4-3
boon, algemeen bonen: bunǝ (Moelingen), boon: bun (Moelingen) Phaseolus L. Zoals bij de erwt gaat ook hier het lemma met de algemene benaming vooraf aan de namen van specifieke soorten. Enkelvouden en meervouden zijn apart gehouden. [JG 1a, 1b, 1c; L 1, a-m; L 1u, 21; L 8, 84; L 22, 3a; S 4; Wi 14; monogr.; add. uit N P, 23] I-5
bord telloor: teͅlø&#x0304r (Moelingen) bord (bij het eten gebruikt) [ZND 16 (1934)] III-2-1
bos bos: bø̄.š (Moelingen) Een met opgaande bomen beplante uitgestrektheid grond hetzij in natuurstaat of aangelegd. [N 27, 4a; RND 82; L 1a-m; L 22, 7; Vld.; monogr.] I-8
bouwland akker: akǝr (Moelingen), gewande: gewande (Moelingen), land: lant (Moelingen), lā.nt (Moelingen), veld: fɛ̄.lt (Moelingen), vē̜.lt (Moelingen), vɛlt (Moelingen), vɛ̄lt (Moelingen) Voor de akkerbouw gebruikt land, het geheel van akkers. [N 6, 33a; N 27, 3a; N 5AøIIŋ, 95a, 95b en 95c; N 11, 1a; L 31, 18; L 19, 1a; L 37, 11b; L a1, 113; L 4, 38; JG 1a, 1b; A 3, 38; A 10, 4; A 20, 1b; Wi 7; S 49; RND 4, 7, 8 en 10, r.37; Vld.; monogr.] I-8