17867 |
links, linkshandig |
links:
links (L319p Molenbeersel)
|
iemand die meestal zijn linkerhand gebruikt: hij is... [ZND 37 (1941)]
III-1-2
|
17869 |
linkshandig persoon |
linkse, een -:
ne linksche (L319p Molenbeersel)
|
iemand die meestal zijn linkerhand gebruikt: het is een ... [ZND 37 (1941)]
III-1-2
|
28772 |
linnen, linnengoed |
lijwand:
livǝnt (L319p Molenbeersel),
līvǝnt (L319p Molenbeersel)
|
Weefsel uit vlas- of hennepgaren vervaardigd. Lijnwaad. [N 62, 77; N 59, 201; N 62, 75f; L 1a-m; L 30, 30a; L 30, 30b; L B1, 95; MW; Wi 18 en 55; S 22; monogr.]
II-7
|
17617 |
lip |
lip:
lypə (L319p Molenbeersel),
løp (L319p Molenbeersel, ...
L319p Molenbeersel,
L319p Molenbeersel)
|
lip [RND], [ZND m] || rode lippen [ZND 30 (1939)] || Zie afbeelding 2.8 en 2.10. [JG 1a, 1b]
I-9, III-1-1
|
31599 |
lip van een hoefijzer |
lip:
lø.p (L319p Molenbeersel)
|
Het opstaand lipvormig gedeelte aan de voorzijde aan het hoefijzer. De lip voorkomt het naar achter opschuiven van het hoefijzer. Zie ook afb. 222. Ook aan de zijkanten van het hoefijzer kunnen lippen worden aangebracht. Dit gebeurt als het paard brokkelende hoeven heeft of wanneer het hoefijzer de neiging heeft naar binnen te verschuiven. Zie ook het lemma ɛbrokkelhoefɛ in WLD i.9, pag. 102.' [N 33, 356; JG 1b; monogr.]
II-11
|
18051 |
litteken |
litteken:
litteiken (L319p Molenbeersel)
|
een litteken [ZND 37 (1941)]
III-1-2
|
34133 |
loeien van de koe in het algemeen |
kuimen:
kȳmǝ (L319p Molenbeersel)
|
[N 3A, 5a; JG 1a, 1b; Gwn V, 8; Wi 57; monogr.]
I-11
|
23311 |
lof |
lof:
tloͅf (L319p Molenbeersel)
|
het lof [RND]
III-3-3
|
17688 |
long |
loos:
lois (L319p Molenbeersel)
|
long [ZND m]
III-1-1
|
21596 |
loop van een geweer |
loop:
də ləəp vänə gəwēər (L319p Molenbeersel)
|
De loop van een geweer [ZND 30 (1939)]
III-3-1
|