e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Molenbeersel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
opzeilen opzeilen: opzeilen (Molenbeersel) Zeilen aanbrengen. [N O, 7a] II-3
opzettelijk expres: ook materiaal znd 1a-m  esprɛs (Molenbeersel) opzettelijk [ZND 23 (1937)] III-1-4
orgel orgel: ne schoine oksaol met ene noeë orgel (Molenbeersel), ənə šū[e}nən əksaol ən ənən nūwən oͅrgəl (Molenbeersel) Een schoon oksaal met een nieuw orgel. [ZND 05 (1924)] III-3-3
os os: ǫs (Molenbeersel) Gesneden mannelijk rund [N 3A, 19; JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 12; L 4, 37; L 20, 12; Wi 16; monogr.] I-11
oud, bejaard oud: aot (Molenbeersel, ... ) oud; de man is oud [ZND 05 (1924)] III-2-2
oud, versleten paard krak: krak (Molenbeersel), oud paard: ǭt pē̜rt (Molenbeersel), oude kragge: ǭi̯ kraq (Molenbeersel) Zie ook het lemma ''benamingen voor het paard naar de leeftijd'' (2.4.1), sub F. [JG, 1b; A 45, 28a; L 5, 36; L 36, 82; N 8, 20, 62f en 62g; monogr.] I-9
oude man oude man: de goeje oaje man is met het pèrd door ⁄t ies gezaktj en is in ⁄t koat water gevalle (Molenbeersel) De goede oude man is met het paard door t ijs gebroken en in het koud water gevallen (gebroken of gezakt?) [ZND 04 (1924)] III-3-1
oude vrouw oude vrouw: aoj vrou (Molenbeersel, ... ), aoj vrouw (Molenbeersel, ... ) een oude vrouw [ZND 05 (1924)] III-2-2, III-3-1
ouders ouders: aojers (Molenbeersel) ouders [ZND 11 (1925)] III-2-2
ovenpaal ovenschoot: ōvǝšōt (Molenbeersel) De ovenpaal is in de regel een ongeveer twee meter langer stok met een plat, rond, rechthoekig of tongvormig blad van hout of ijzer waarmee het in broodvorm opgemaakte deeg in de oven wordt geschoven. Meestal haalt men hiermee ook het gebakken brood uit de oven. Het blad loopt naar voren scherp toe om het inschieten van het brood te vergemakkelijken en vooral om bij het uittrekken de paal onder het brood te kunnen schuiven (Weyns blz. 34). Wat de woordtypen "rochelijzer", "haak", "schoffel" en mogelijk nog andere betreft moet men heel waarschijnlijk aan andersoortig gereedschap denken waarmee men toch het brood uit de oven kan halen. Zie afb. 22. [N 29, 45b; RND 57; L 40, 13a; A 44, 22; OB 2, 2d; OB 2, 2e; mat. S -daaronder valt wat A. Stevens in zijn artikel ''Zwaaide, een zuidoost-nederlandse dialektbenaming voor de broodschieter of ovenpaal'' noemt "mat. S, P, C en G"; monogr.] II-1