32665 |
ploegvoetje |
slof:
slof (L319p Molenbeersel)
|
De slede-achtige voorsteun van een voetploeg. In plaats van een slof kon aan deze voorsteun ook een wieltje bevestigd zijn (of worden). Zie hiervoor het volgende lemma. [JG 1a + 1b + 1c; JG 2a-1, 4; N 11, 31.III.a + IV.b + V.a; N 11A, 92c]
I-1
|
32726 |
ploegvoor |
voor:
vō.r (L319p Molenbeersel)
|
Onder ploegvoor wordt verstaan de lange, rechte geul die telkens ontstaat wanneer de ploeg een strook aarde lossnijdt en naar links of naar rechts omkeert: de open voor dus tussen het reeds geploegde en het nog te ploegen deel van de akker in. Vaak worden de ploeggeul en de daaruit afkomstige, omgekeerde aarde als één geheel gezien. Het woord voor of voord is derhalve niet alleen op de open voor van toepassing, maar meestal ook op de daaruit opgeploegde reep aarde ernaast (zie het volgende lemma). De termen ploegvoor, akkervoor en bouwvoor, die voor de betrokken plaatsen - meestal naast voor - werden opgegeven n.a.v. N 11, 58 "de gewone voor die bij het ploegen telkens ontstaat", zijn misschien ook of eerder op te vatten als benaming voor de regelmatig, geploegde bovenlaag van de akker (zie het lemma bouwvoor). Opgaven waarmee een greppel of een vaste, als loop- of als afwateringsgeul gebruikte voor bedoeld wordt, zijn in dit lemma niet opgenomen. [N 11, 58; N 11A, 129d; N P, 11a; JG 1a + 1b; A 18, 1a; L 8, 63; L 24, 27; S 41; Wi 4 + 15; GV, Ml; div.; monogr.]
I-1
|
22752 |
polichinelle |
paljas:
pəljas (L319p Molenbeersel)
|
Polichinelle. [ZND 05 (1924)]
III-3-2
|
21437 |
politieagent |
politieagent:
pəlīsīagənt (L319p Molenbeersel)
|
Politieagent. [ZND 05 (1924)]
III-3-1
|
19482 |
pollepel |
potlepel:
poͅtlēpəl (L319p Molenbeersel)
|
pollepel [ZND 04 (1924)]
III-2-1
|
21520 |
ponjaard |
dolk:
dolk (L319p Molenbeersel),
ponjaard (<fr.):
ponjaars (L319p Molenbeersel)
|
Ponjaard. [ZND 05 (1924)]
III-3-1
|
19474 |
pook |
stoofhaak:
stōfhōͅk (L319p Molenbeersel),
stoofijzer:
stōf˂īzər (L319p Molenbeersel)
|
pook (gebogen ijzer om het vuur aan te porren, Fr. tisonnier) [ZND 05 (1924)]
III-2-1
|
19957 |
poort |
poort:
pǫrt (L319p Molenbeersel)
|
Opgenomen zijn de benamingen die de poort in het algemeen. Zie ook de lemmata "stalpoort, staldeur" (2.1.3) en "schuurpoort" (3.1.2). Zie de afbeeldingen 22, (a) ronde poort; 23, (b) rechthoekige poort; en 24, (c) details van de poort. In de toegevoegde klankkaart zijn de lengte van klinker en de gevallen van pseudo-klankverschuiving van de slot-t aangegeven. Zie afbeelding 18. [N 7, 48a; JG 1a, 1b; A 10, 7a en 7b; L A2, 286; L 5, 56; L 12, 5; R (s]
I-6
|
33796 |
poot |
poot:
puot (L319p Molenbeersel
[(mv pȳi̯)]
),
pūǝt (L319p Molenbeersel)
|
Tussen haakjes de meervoudsvorm. [JG 1a, 1b]
I-11, I-9
|
21481 |
portemonnee, beurs |
portemonnee (<fr.):
ne lère portemenee (L319p Molenbeersel)
|
Een lederen portemonnaie. [ZND 37 (1941)]
III-3-1
|