e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Molenbeersel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
scrotum buidel: by.i̯ǝl (Molenbeersel) Teelzak van de stier. [JG 1a, 1b] I-11
seksen seksen: sɛksǝ (Molenbeersel) Bij kuikentjes de haantjes van de hennetjes afzonderen en ze vervolgens doden. Haantjes zijn er minder nodig en het is onvoordelig om die lang eten te blijven geven. [N 19, 58; JG 1a, 1b] I-12
selderij sellerie: seͅ.lərii̯ (Molenbeersel) [Goossens 1b (1960)] I-7
sering jasmijn: -  jasmijn (Molenbeersel, ... ), Komt voor in WLD III, Flora; daar ontbreekt het ZND materiaal; aan ZND 02 is hier toegevoed het materiaal van ZND 15 (1930), 022  jasmien (Molenbeersel), pinkstbloem: Komt voor in WLD III, Flora; daar ontbreekt het ZND materiaal; aan ZND 02 is hier toegevoed het materiaal van ZND 15 (1930), 022  pinkstbloom (Molenbeersel), pinksterbloem: -  pinksterbloem (Molenbeersel, ... ), Komt voor in WLD III, Flora; daar ontbreekt het ZND materiaal; aan ZND 02 is hier toegevoed het materiaal van ZND 15 (1930), 022  pinksterbloom (Molenbeersel) sering || Syringa vulgaris, Fr. Lilas [ZND 02 (1923)] I-7, III-4-3
servituut straatje: ei strötje (Molenbeersel) Hoe heet een weg, die vanaf de straat toegang geeft tot een akker, die anders niet zou te bereiken zijn? [ZND 37 (1941)] III-3-1
sijs sijsje: säīskə (Molenbeersel) sijs [ZND m] III-4-1
sik sik: sik (Molenbeersel) Een sikje (puntig baardje aan de kin). [ZND 06 (1924)] III-1-1
sikkel zekel: zē.kǝl (Molenbeersel) Werktuig in de vorm van een halve cirkel met een korte steel dat gebruikt wordt om gras en soms ook wel graan te maaien. In Noord Ned. Limburg is herhaaldelijk opgemerkt: "zelden in handen van boeren ... het is een typisch vrouwengereedschap" (L 270). [N 11, 88; N 18, 79; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 28 en 28a; A 14, 7 en 11; A 23, 16.2; L 20, 28; L 42, 46; L 45, 11; Lu 1, 16.2; NE 2, 1; Wi 51; monogr.; add. uit N Q, 11c] I-5
sinaasappel appelsien: appelsien (Molenbeersel) sinaasappel [DC 48 (1973)] III-2-3
singel singel: se.ŋǝl (Molenbeersel) Riem die het zadel op zijn plaats houdt. Hij is aan de zijkanten van het zadel vastgehecht en wordt onder de buik van het paard door middel van een gesp gesloten. [JG 1a, 1b; N 13, 72; monogr.] I-10