21352 |
spreken, praten |
kallen:
hĕ kan vlao;s kalə (L319p Molenbeersel),
kallen (L319p Molenbeersel),
spreken:
steͅl sprēͅkə! (L319p Molenbeersel)
|
Hij kan Vlaams (Diets, Duuts) praten. [ZND 08 (1925)] || Niet luid spreken! [ZND 30 (1939)] || praten, klappen, kallen [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
17818 |
springen |
springen:
spreŋən (L319p Molenbeersel)
|
springen [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|
34055 |
springstier |
dekstier:
dɛkstēr (L319p Molenbeersel)
|
[JG 1a, 1b; add. uit N 3A, 15]
I-11
|
21007 |
spruiten |
spruitbalken:
sprūtbalǝkǝ (L319p Molenbeersel),
spruiten:
(enk)
sprūt (L319p Molenbeersel)
|
De twee dwarsbalken - een korte en een lange - die door de molenkap lopen en daar aan weerszijden uitsteken. Aan de uiteinden van de spruiten zijn de schoren bevestigd. Zie ook afb. 25 en 26. [N O, 52a; Sche 27; A 42A, 86]
II-3
|
26295 |
staakijzer van de windmolen |
staakijzer:
stākī ̞zǝr (L319p Molenbeersel
[(van ijzer)]
)
|
De rechtstaande spil in de windmolen waaraan aan de bovenzijde het rondsel of de bonkelaar is bevestigd en aan de onderzijde de klauw die in de rijn van de loper past. Zie ook afb. 64.29 en 59. Achter de plaatscode is tussen haakjes vermeld van welk materiaal het staakijzer was vervaardigd. Zie ook het lemma ɛstaakijzer van de watermolenɛ.' [N O, 14i; N O, 14o; A 42A, 14; A 42A, 15; Sche 43; A 42A, 22]
II-3
|
21526 |
staal |
staal:
staol (L319p Molenbeersel)
|
Staal (monster). [ZND 07 (1924)]
III-3-1
|
20125 |
staart |
bis:
bez (L319p Molenbeersel),
staart:
start (L319p Molenbeersel, ...
L319p Molenbeersel),
stert (L319p Molenbeersel, ...
L319p Molenbeersel),
staartje:
stertje (L319p Molenbeersel)
|
staart [ZND 07 (1924)] || staartje [ZND 38 (1942)] || Zie afbeelding 2. [JG 1a, 1b, 2c; monogr.] || Zie afbeelding 2.37. [JG 1a, 1b; RND 60]
I-12, I-9, III-4-2
|
26111 |
staart van de hollandse molen |
staart:
stɛrt (L319p Molenbeersel)
|
De twee korte schoren, de twee lange schoren en de staartbalk van de Hollandse molen samen. Zie ook afb. 25. [N O, 52f; Sche 25; monogr.]
II-3
|
26110 |
staartbalk van de hollandse molen |
staart:
stɛrt (L319p Molenbeersel)
|
De middelste balk van de staart van de Hollandse molen die vanaf de achterkant van de molenkap tussen de vier schoren naar beneden loopt. Zie ook afb. 25 en de toelichting bij het lemma ɛstaart van de Hollandse molenɛ.' [N O, 52e; Sche 25; monogr.]
II-3
|
24250 |
staartmees |
langstaart:
langstaart (L319p Molenbeersel)
|
staartmees
III-4-1
|