33979 |
stijgbeugels |
stijgbeugels:
stibø̄.gǝls (L319p Molenbeersel)
|
Metalen, van onderen afgeplatte, aan een riem bevestigde ring waarin een ruiter de voet zet om op of af te stijgen en om op te steunen bij het rijden. [JG 1a, 1b]
I-10
|
34018 |
stilstaan |
ho-ju:
hō jȳi̯ (L319p Molenbeersel),
hou:
hōu̯ (L319p Molenbeersel)
|
Voermansroep om het paard te doen stilstaan. [JG 1b; N 8, 95e en 96; L B 2, 257; L 36, 81e; monogr.]
I-10
|
24565 |
stinkende gouwe |
wratskruid:
vratskrūt (L319p Molenbeersel),
wrattenkruid:
vrattekroĕed (L319p Molenbeersel)
|
schelkruid [ZND 06 (1924)]
III-4-3
|
19708 |
stoel |
stoel:
stōl (L319p Molenbeersel)
|
stoel [ZND 07 (1924)]
III-2-1
|
21226 |
stoep |
stoep:
stup (L319p Molenbeersel)
|
stoep [ZND 07 (1924)]
III-3-1
|
19857 |
stoep, trottoir |
stoep:
stup (L319p Molenbeersel)
|
stoep [ZND 07 (1924)]
III-2-1
|
18775 |
stof |
pof:
poͅəf (L319p Molenbeersel),
stof:
stōf (L319p Molenbeersel)
|
stof [ZND 07 (1924)]
III-2-1
|
19659 |
stofblik |
vuilblikje:
vūlblēkskə(n) (L319p Molenbeersel)
|
stofblik [ZND 21 (1936)]
III-2-1
|
20306 |
stok of twijg om een kind te straffen |
wis:
znd 23, 60c;
wis (L319p Molenbeersel)
|
stok of twijg om iemand te straffen [ZND 23 (1937)]
III-2-2
|
34577 |
stootring |
as:
as (L319p Molenbeersel)
|
Verdikking van de as tussen de asarm en het asblok waardoor het wiel op een veilige afstand van het asblok gehouden wordt. De stootring kan met de as worden meegegoten maar er ook als een los element om bevestigd zijn. [N 17, 52 + 54 + add; N 18, 98d + 99; N G, 49a, 53f; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2b; L 20, 20a; L 39, 21 + 22; A 4, 20a; Wi 15; monogr.]
I-13
|