e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Molenbeersel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
stijgbeugels stijgbeugels: stibø̄.gǝls (Molenbeersel) Metalen, van onderen afgeplatte, aan een riem bevestigde ring waarin een ruiter de voet zet om op of af te stijgen en om op te steunen bij het rijden. [JG 1a, 1b] I-10
stilstaan ho-ju: hō jȳi̯ (Molenbeersel), hou: hōu̯ (Molenbeersel) Voermansroep om het paard te doen stilstaan. [JG 1b; N 8, 95e en 96; L B 2, 257; L 36, 81e; monogr.] I-10
stinkende gouwe wratskruid: vratskrūt (Molenbeersel), wrattenkruid: vrattekroĕed (Molenbeersel) schelkruid [ZND 06 (1924)] III-4-3
stoel stoel: stōl (Molenbeersel) stoel [ZND 07 (1924)] III-2-1
stoep stoep: stup (Molenbeersel) stoep [ZND 07 (1924)] III-3-1
stoep, trottoir stoep: stup (Molenbeersel) stoep [ZND 07 (1924)] III-2-1
stof pof: poͅəf (Molenbeersel), stof: stōf (Molenbeersel) stof [ZND 07 (1924)] III-2-1
stofblik vuilblikje: vūlblēkskə(n) (Molenbeersel) stofblik [ZND 21 (1936)] III-2-1
stok of twijg om een kind te straffen wis: znd 23, 60c;  wis (Molenbeersel) stok of twijg om iemand te straffen [ZND 23 (1937)] III-2-2
stootring as: as (Molenbeersel) Verdikking van de as tussen de asarm en het asblok waardoor het wiel op een veilige afstand van het asblok gehouden wordt. De stootring kan met de as worden meegegoten maar er ook als een los element om bevestigd zijn. [N 17, 52 + 54 + add; N 18, 98d + 99; N G, 49a, 53f; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2b; L 20, 20a; L 39, 21 + 22; A 4, 20a; Wi 15; monogr.] I-13