e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Molenbeersel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
suiker suiker: soͅokər (Molenbeersel) suiker [ZND 07 (1924)] III-2-3
taats van de kleine spil pivot: pivot (fr.) (Molenbeersel) Het onderste pinvormige gedeelte van de kleine spil dat bij vast werk in de taatspot draait. Zie ook afb. 62 en de toelichting bij het lemma ɛtaats van het staakijzerɛ.' [N O, 16d; A 42A, 24] II-3
taatskogel petje: pɛtjǝ (Molenbeersel) De kogel in de taatspot, waarop de taats van de kleine spil draait. De term kogel uit Q 99* werd opgegeven voor een watermolen en moet dus waarschijnlijk worden geïnterpreteerd als ø̄de kogel in de taatspot van een staakijzerø̄. [N O, 16h] II-3
taatspot van de kleine spil pot: po̜t (Molenbeersel), taatspot: taatspot (Molenbeersel) De ijzeren pot op de pasbalk die in windmolens als lager van de kleine spil dient. [N O, 16g; A 42A, 25; N D, 21] II-3
tabak snuiven een snuifje pakken: snyufke pakke (Molenbeersel), toebak snuiven: e.a. opgaven  (tūbak) snou̯ve (Molenbeersel) snuifje nemen [ZND 07 (1924)] || tabak snuiven [ZND 07 (1924)] III-2-3
tafel tafel: tōͅfəl (Molenbeersel) een schoon tafel krassen (met een spijker, enz.) [ZND 28 (1938)] III-2-1
taling schuimeend: schuimeend (Molenbeersel), schuumèend (Molenbeersel), schuimeendje: schuimeendje (Molenbeersel) wintertaling || zomertaling III-4-1
tanden tanden (mv.): laŋ tänj (Molenbeersel) lange tanden [ZND 07 (1924)] III-1-1
tanden van een riek tanden: tɛnj (Molenbeersel) Van de opgesomde termen zijn de niet-samengestelde meestal ook toepasselijk op de tanden van de mesthaak en van de hooivork. Voor het aantal tanden dat een riek kan hebben, zie men het vorige lemma. [N 11A, 13b + 17b; div.; monogr.] I-1
tante tant: tant (Molenbeersel), tante: tente (Molenbeersel) tante (moei) [ZND 11 (1925)] III-2-2