19240 |
zo eenvoudig als ... |
zo eenvoudig als het groot is:
zua invoudəx ɛs t xruat is (L319p Molenbeersel)
|
Zo eenvoudig als - (zeg in het dialect en vul aan; geef de verschillende uitdrukkingen die hiervoor bestaan) [ZND 23 (1937)]
III-1-4
|
17828 |
zoeken |
zoeken:
z"kə (L319p Molenbeersel)
|
wij zoeken [ZND 08 (1925)]
III-1-2
|
19719 |
zolder |
zolder:
zoͅldər (L319p Molenbeersel)
|
zolder [ZND 27 (1938)]
III-2-1
|
26149 |
zomen |
omboorden:
ūmbø̄rǝ (L319p Molenbeersel),
zoomlatten:
zǫwmlatǝ (L319p Molenbeersel)
|
De drie of vier lange, dunne latten in het hekken die evenwijdig aan de roeden lopen. Zie ook afb. 38. [N O, 2b; A 42A, 64] || Van zomen voorzien. Zie ook het lemma ɛzoomɛ.' [N 59, 65; N 62, 14b; L 8, 127; MW; S 46; monogr.]
II-3, II-7
|
28991 |
zoom |
zoom:
zǫwm (L319p Molenbeersel)
|
De omgeslagen en vastgenaaide rand aan een stuk weefsel of een kledingstuk. Volgens Het Beste Naaiboek (pag. 290) zijn er drie soorten zomen: de omgeslagen zoom, de valse zoom en de apart aangezette zoom. Zie afb. 38. [N 62, 14a; L 8, 126; Gi 1.IV, 15; MW; S 46; monogr.]
II-7
|
25939 |
zuchtje |
zuchtje:
zøxtjǝ (L319p Molenbeersel)
|
[N O, 9b]
II-3
|
21324 |
zuinig |
spaarzaam:
hē is zūə spārzām (L319p Molenbeersel)
|
Hij is zo spaarzaam (nauwziend, hij houdt het bijeen, en andere uidrukkingen met dezelfde betekenis). [ZND 07 (1924)]
III-3-1
|
33618 |
zuring, groente |
zurker:
zurker (L319p Molenbeersel),
zuurmoes:
zō.rmōs (L319p Molenbeersel)
|
Zuring, zurkel als groente gekweekt [Goossens 1b (1960)], [Goossens 2c (1963)]
I-7
|
20336 |
zuster |
zuster:
zuster (L319p Molenbeersel),
zöstər (L319p Molenbeersel)
|
zuster [ZND 04 (1924)]
III-2-2
|
20626 |
zuurdeeg |
zuurdesem:
zurdęjsǝm (L319p Molenbeersel)
|
Door gisting verzuurd deeg, gebruikt als rijsmiddel om nieuw brood te maken. Het is overschot van het deeg dat de vorige keer is gebakken. Met zuurdeeg wordt roggebrood gebakken, terwijl voor witbrood brouwersgist wordt gebruikt. Het zuurdeeg wordt in een bepaalde vorm, meestal broodvorm, gekneed en aan de bovenkant van een gaatje voorzien waarin een handvol zout wordt gedaan. Ook maakt men met de vinger wel eens een kruisje waarop men dan zout strooit. Tot de volgende bakdag wordt het zuurdeeg in de baktrog of in een doek of pot of in de kelder bewaard. Voor het gebruik wordt de droge korst van het zuurdeeg afgesneden en de rest in warm water gebrokkeld en geweekt (Weyns blz. 45). [N 29, 23a; N 16, 75; N 29, 23b; L 1a-m; L 2, 21b; LB 2, 236; OB 2, 4; OB 2, 6; JG 1b add.; S 6; S 6 add.; monogr.]
II-1
|