24407 |
dekken |
dekken:
dękǝ (L319p Molenbeersel),
springen:
spreŋǝ (L319p Molenbeersel, ...
L319p Molenbeersel)
|
Het bevruchten van de koe door de stier. [JG 1a, 1b] || Het bevruchten van het vrouwelijk varken door het mannelijk varken. [N 19, 30; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 43, 20b; monogr.] || Het dekken van het vrouwelijk schaap door de ram. [N 77, 34; N 77, 33; JG 1a, 1b]
I-11, I-12
|
19704 |
deksel |
deksel:
deksəl (L319p Molenbeersel),
dĕksəl (L319p Molenbeersel),
deͅksəl (L319p Molenbeersel, ...
L319p Molenbeersel)
|
deksel [ZND 01 (1922)], [ZND 22 (1936)]
III-2-1
|
32618 |
deksel van de metalen gierton |
dek:
dęk (L319p Molenbeersel)
|
De zinken gierton wordt van boven afgesloten met een deksel dat scharnierend bevestigd is aan de kraag van de vulopening. [JG 1a + 1b; N 11A, 54b; monogr.]
I-1
|
33992 |
dekzeil |
paardsdeken:
pē̜rs˱dē.kǝ (L319p Molenbeersel)
|
Zeil dat de rug van het paard bedekt als het regent. [JG 1a, 1b]
I-10
|
33916 |
dempig |
dempig:
dɛmpex (L319p Molenbeersel)
|
Gezegd van runderen of paarden met dempigheid, een bemoeilijking van de ademhaling; bij runderen is het vaak een naziekte van het mond- en klauwzeer. Het paard vertoont een versnelde ademhaling, gepaard met een temperatuursverhoging en hoesten. Dempigheid of kortademigheid is niet chronisch, in tegenstelling tot ''cornage'' (7.38). [JG 1b; A 48A, 38a; L 1, a-m; L 23, 1a en 1b; N 8, 87, 88 en 89a; N 52, 24; S 6]
I-9
|
19048 |
denken |
denken:
ech dĭnk, wĕ dĭnkə (L319p Molenbeersel)
|
ik denk, wij denken (of peinzen?) ik dacht het wel, wij dachten het ik heb het gedacht [ZND 08 (1925)]
III-1-4
|
22087 |
dennennaalden |
dennenspangen:
deͅnəspaŋə (L319p Molenbeersel)
|
dennenaald [ZND 01 (1922)]
III-4-3
|
28511 |
derdeling |
derling:
derling (L319p Molenbeersel)
|
Derde zwerm of tweede nazwerm. Na de eerste nazwerm of de tweede zwerm kan enkele dagen later een tweede nazwerm volgen. [N 63, 29c; N 63, 37e; JG 1a+1b; JG 2b-5, 7; L 1a-m; A 9, 6; monogr.]
II-6
|
19167 |
deugniet |
deugeniet:
ook materiaal znd 23,4
døgənēt (L319p Molenbeersel)
|
deugniet [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
19684 |
deur |
deur:
dø̄r (L319p Molenbeersel)
|
[rnd 109; S 6; L 1 a-m; L 12, 5; L A2, 265; monogr.; Vld.; div.]
II-9
|