34255 |
draaiende karnton |
draaivat:
drɛi̯vāt (L319p Molenbeersel),
drɛi̯ǝvāt (L319p Molenbeersel)
|
De karnton wordt met een zwengel of een wiel zelf rondgedraaid. Deze ton, waarin de boter door draaien wordt gemaakt, draait zelf mee. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [N 12, 51, 56 en 58; L 1a-m; L 27, 30 en 69; JG 1a, 1b, 1d, 2c; Ge 22, 10, 26, 29, 34 en 37; A 7, 19; S 17; monogr.]
I-11
|
33873 |
drachtige merrie |
dragend:
drāgǝnt (L319p Molenbeersel),
vol:
vǫ.l (L319p Molenbeersel)
|
De merrie "behoudt", als men na een drietal weken zekerheid heeft dat ze drachtig is; bij een miskraam "verwerpt" ze. [JG 1a, 1b; N 8, 50a]
I-9
|
33523 |
draden of randen van peulvruchten |
vijzen:
vēͅzə (L319p Molenbeersel)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
17806 |
dragen |
dragen:
drāgən (L319p Molenbeersel)
|
dragen [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|
33848 |
draven |
draven:
drāvǝ (L319p Molenbeersel)
|
In draf gaan, een actieve twee-tempogang, waarbij een diagonaal benenpaar gelijkmatig wordt opgeheven en weer neergezet, bijv. eerst linkervoorbeen en rechterachterbeen, daarna beide andere benen, met daartussen een zweefmoment. Zie afbeelding 9. [JG 1b; N 8, 81b en 81d]
I-9
|
21153 |
dreef |
dreef:
dref (L319p Molenbeersel)
|
een lange dreef [ZND 23 (1937)]
III-3-1
|
33662 |
dries |
dries:
drēs (L319p Molenbeersel)
|
In onder andere de vragen N 14, 55 en L 19b, 3a is gevraagd naar de betekenis van dries. De antwoorden verschillen nogal van elkaar. De ene informant zegt dat dries een ø̄niet omheinde weiø̄ is, volgens de andere is dries een ø̄omheind stuk weilandø̄. De een noemt dries ø̄droge hoge weideø̄, de ander een ø̄laag stuk weilandø̄. Het kenmerk ø̄braakliggendø̄ scoort het hoogst. ø̄Met gras begroeidø̄ en ø̄onvruchtbareø̄ of ø̄minderwaardige grondø̄ zijn de daaropvolgende meest genoemde kenmerken. Op grond hiervan zou men dries als volgt kunnen defini√´ren: ø̄onvruchtbare, met gras begroeide grond die enige jaren braak ligt, voordat men ze bewerktø̄. Intussen kan men er wel schapen laten grazen. Van Dale (11de druk, blz. 661 s.v. dries) geeft als de eerste twee betekenissen ø̄braakliggende akkerø̄ en ø̄verarmd bouwland dat als (schapen)weide gebruikt wordtø̄. [N 14, 55; N 14, 52; N 14, 50a; N 14, 50b; N 6, 33b; L 19b, 3a; L 19b, 2aI; A 10, 4; Wi 15; RND 20; monogr.]
I-8
|
18866 |
driftig |
kwaad:
kwō̝t (L319p Molenbeersel)
|
driftig [ZND 23 (1937)]
III-1-4
|
22655 |
drijftol |
popperel:
Klemtoon op -äl.
pupərɛl (L319p Molenbeersel)
|
Drijftol (speeltuig door middel van een zweep door kinderen gedreven). [ZND 16 (1934)]
III-3-2
|
33413 |
drinkbak voor de kippen |
hoenderen-emmer:
hōndǝrǝ-ømǝr (L319p Molenbeersel)
|
De drinkbak voor de kippen in het kippenhok. [A 48, 16c]
I-6
|