24143 |
europese kanarie |
chineesje:
sinēkə (L319p Molenbeersel),
cini:
sienie (L319p Molenbeersel),
cf. fr. serin cini BtS 247
schjiene (L319p Molenbeersel)
|
eur. kanarie || kanarie, Europese ~ (11,5 gelig-bruinig; heel kort bekje, gele stuit; nog niet lang hier op trek; nog zeldzaam; meest in Oost-Brabant; laatste tijd als bastaard * gewone kanarie in kooi; zang stelt niet veel voor, rinkelend [N 09 (1961)]
III-4-1
|
32843 |
evenaar, tweespanszwenghout |
dobbele trekschei:
dǫbǝl [trekschei] (L319p Molenbeersel)
|
De balans of het dubbele zwenghout is het dwarse verbindingsstuk tussen een (zwaar) akkerwerktuig en de beide zwenghouten van een tweespan. Zie afb. 99. Bij de betrokken woordtypen hieronder is in (d)wars e.d. steeds de a als klinker aangehouden, ook al beantwoordt aan de dialectvarianten meestal een type met e (dwerg e.d.) of ee (dweers e.d.). Voor het ''...''-gedeelte van sommige varianten zij verwezen naar het lemma ''zwenghout''. De daar onderscheiden typen eegdhaam, eeghaam, eghaam en hun varianten zijn in dit lemma door ''eghaam'' resp. ''eghaam'' gesubstitueerd. [JG 1b + 1c + 1d + 2c; N 11, 34b; N 11A, 104; N 13, 87 add.; N 17, 69b add.; div.; monogr.]
I-2
|
32978 |
evene |
evie:
eǝvi (L319p Molenbeersel)
|
Avena strigosa Schreber. Schrale haver, lichte soort haver, waarvan de korrels niet zo groot worden als die van de Avena sativa L. (zie het lemma ''haver'', 1.2.5) en waarvan de teelt al in de vijftiger jaren in Limburg verdwenen was. In het eerste lid van de samenstelling ossehaver ligt het bijbegrip van iets van een mindere kwaliteit besloten; het staat dan ook tegenover paardehaver: de gewone haver. Zie voor de fonetische documentatie van het woord [haver] het lemma ''haver'' (1.2.5). Zie afbeelding 1, c. [JG 1a, 1b; L 35, 102; monogr.; add. uit A 2, 31]
I-4
|
23275 |
feestdag van sint-maarten |
sint-martijn:
sint mertien (L319p Molenbeersel)
|
Sint-Maarten. [ZND 38 (1942)]
III-3-3
|
34242 |
filter in de melkzeef |
zijlap:
zīǝlap (L319p Molenbeersel)
|
In het algemeen is de filter een linnen of katoenen lap waardoor de melk gezuiverd wordt van verontreinigingen. In plaats van deze lap gebruikt men ook wel een vel filtreerpapier of een schijf watten. Ouderwets is de met paardenhaar vervaardigde melkzeef. [L 48, 35.Ia, Ib en Ic; Lu 2, 35.Ib en Ic; A 18, 11b en 11c; BN 2, 4; monogr.]
I-11
|
24145 |
fitis |
ovenmakertje:
ovemeikertje (L319p Molenbeersel),
overmakertje:
overmakertje (L319p Molenbeersel)
|
fitis
III-4-1
|
30800 |
flank |
flank:
flaŋk (L319p Molenbeersel),
zijden:
zīǝ (L319p Molenbeersel)
|
Het gedeelte van de huid dat de flank bedekt. Volgens de informant van L 292 is het leer hiervan minder van kwaliteit maar zeer geschikt voor de binnenhaam. Zie afb. 1. [N 60, 3e; N 60, 3d; N 60, 247; N 36, 5; N 36, 4; N 36, 6b] || Zijkanten van de buik tussen de achterste ribben en de heup. De flanken dienen kort, gesloten en gevuld te zijn. Zie afbeelding 2.32. [JG 1a, 1b; N 8, 12 en 32.10]
I-9, II-10
|
19288 |
flikflooien |
mouwstrijken:
ook materiaal znd 23, 55
mu strīkə (L319p Molenbeersel),
muw strīkə (L319p Molenbeersel)
|
flikflooien [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
18021 |
fluim |
fluim:
flym (L319p Molenbeersel)
|
fluim [ZND 23 (1937)]
III-1-2
|
21345 |
fluisteren |
fezelen:
Van Dale: fezelen, 1. fluisterend praten of zeggen; - smoezen.
fēzələ (L319p Molenbeersel)
|
fluisteren [ZND 30 (1939)]
III-3-1
|