21333 |
huurpenning |
meepenning:
mēpeͅnəŋ (L319p Molenbeersel)
|
Hoe noemt men de huurpenning (geldstuk door boeren aan dienstpersoneel gegeven bij t huren)? [ZND 16 (1934)]
III-3-1
|
19089 |
iemand uitschelden |
schelden:
šeͅlə (L319p Molenbeersel)
|
Op iem. schelden, iem. uitschelden. Geef de gemeenzame uitdrukkingen op en zet tussen twee haakjes welke als "gemeen"of "plat"beschouwd worden. [ZND 34 (1940)]
III-1-4
|
21563 |
ijken |
ijken:
de gewichten eeken (L319p Molenbeersel)
|
De gewichten ijken"(de gewichten van de winkeliers nazien of ze nog juist zijn). [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
22756 |
ijsbaan |
sloverbaan:
sl"vərbān (L319p Molenbeersel)
|
Een slierbaan (glijbaan op het ijs). [ZND 06 (1924)]
III-3-2
|
31623 |
ijsnagels |
ijsnagelen:
ī.snē.gǝl (L319p Molenbeersel)
|
Hoefnagels in verschillende lengtes, voorzien van beitel- of wigvormige kop, waarmee bij gladheid het hoefijzer wordt vastgezet. Zie ook afb. 234. De ijsnagel is slechts geschikt voor kortstondig gebruik. Bij langere periodes van gladheid wordt het hoefijzer voorzien van al dan niet uitneembare kalkoenen. Zie ook de toelichting bij dat lemma. Zie voor het woordtype ɛijsnagelɛ ook Limburgs Idioticon s.v. ijsnagel: "Bijzonder slach van nagels waar men de peerden meê scherp zet in den winter. Geh. Beringen."' [N 33, 367b; N 33, 371; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2b; monogr.]
II-11
|
25154 |
ijspegel |
ijspik:
iespeek (L319p Molenbeersel)
|
ijskegel [ZND 36 (1941)]
III-4-4
|
18913 |
ijver |
ijver:
è als in Fr. élève
hè heet veul iever (L319p Molenbeersel)
|
Hij heeft veel ijver. [ZND 36 (1941)]
III-1-4
|
25134 |
ijzel, bevroren neerslag |
ijzel:
iesel (L319p Molenbeersel)
|
ijzel [ZND 36 (1941)]
III-4-4
|
25157 |
ijzelen |
ijzelen:
het ieselt (L319p Molenbeersel, ...
L319p Molenbeersel)
|
ijzelen [ZND 01 (1922)], [ZND 36 (1941)]
III-4-4
|
26088 |
ijzerbalk van de hollandse molen |
ijzerbalk:
ijzerbalk (L319p Molenbeersel),
īzǝrbalk (L319p Molenbeersel)
|
De horizontale balk waarin bij de Hollandse molen het boveneinde van de koning draait. Zie ook het lemma ɛijzerbalkɛ.' [N O, 51g; N O, 29d; A 42A, 17]
II-3
|