e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P214p plaats=Montenaken

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
velg velling: vɛleŋ (Montenaken) De oorspronkelijke betekenis van de term velg is "elk van de vier tot zes gebogen houten blokken, die samen de rand van het wiel vormen en waarin de spaken vastgemaakt worden". Een aparte term voor de volledige houten rand bestond oorspronkelijk niet. Er is verwarring rond de term gekomen bij de opkomst van de fiets- en de autowielen, waarvan de randen niet uit aparte deeltjes bestonden, maar die uit √©√©n stuk gemaakt waren. Deze randen werden ook "velgen" genoemd. De verwarring blijkt duidelijk uit het feit dat voor zowel het houten blok als voor de volledige rand dezelfde termen, velg en velling, werden opgegeven en in de opgaven verschijnt vaak het meervoud, vooral in de betekenis van "houten rand". Sommige opgaven zijn echter samenstellingen, waaruit de betekenis eenduidig blijkt. Deze woordtypes staan onder B. en C. geordend en betekenen resp. "houten blok" en "wielrand". [N 17, 65a-b + add; N G, 45a-b; JG 1a; JG 1b; JG 2b; A 4, 20a + c; L 20, 20c; monogr.] I-13
verfrommelen verfrommelen: verfroemmele (Montenaken), verfromele (Montenaken) (papier) frommelen, verfrommelen [ZND 35 (1941)] III-1-2
vergeet-mij-nietje vergeet-me-nietje: vergeet-me-nietje (Montenaken) vergeet-mij-nietje [ZND 40 (1942)] III-4-3
verkouden verkoud: dje zult verkaad werre (Montenaken), ich ben verkaat (Montenaken), ig ben verkaad (Montenaken) ge zult een kou vatten [ZND 34 (1940)] || ik ben verkouden [ZND 34 (1940)] III-1-2
verkoudheid kou: ge zult wel inne kaa raopen (Montenaken) ge zult een kou vatten [ZND 34 (1940)] III-1-2
vertuieren verpachten: vǝrpaxtǝ (Montenaken) Het verplaatsen van het vee, telkens wanneer een stuk wei is afgegraasd. [L 40, 21b; monogr.] I-11
vespers vespers (<lat.): də vɛspərs (Montenaken) de vespers [RND] III-3-3
veulen veulen: vø̄lǝ (Montenaken) Jong paard, gewoonlijk tot de leeftijd van twee en een half jaar. [JG 1a, 1b; A 4, 2d; L 20, 2d; L A1, 262; N 8, 1; Gwn 5, 10; RND 107; S 40; Wi 4; monogr.] I-9
vieren vieren: gəvi:ət (Montenaken) gevierd [RND] III-3-2
vinger vinger: viŋər (Montenaken) vinger [RND] III-1-1