19782 |
hondenhok |
hondskot:
hoͅntskoͅt (P214p Montenaken)
|
hondenhok [ZND 38 (1942)]
III-2-1
|
21043 |
honing |
honing:
hȭneŋ (P214p Montenaken)
|
Produkt door de bijen uit bloemvocht of nectar bereid en afgezet in de cellen van de raten. Honing is een zoete stof die door mensen als voedingsmiddel wordt gebruikt. [N 63, 43b; N 63, 111; L 1a-m; L 35, 105; S 14; S 38, JG 1a+1b; JG 2b-5; Ge 37, 128; A 9, 8; monogr.]
II-6
|
28675 |
honingpers |
pres:
pręs (P214p Montenaken)
|
Apparaat waarmee de gevulde honingraten geperst worden om zo de honing te oogsten. De honingpers was al in gebruik bij de korfteelt. Men kent verschillende vormen vervaardigd van onder meer eike- of beukehout. Een honingpers is voorzien van een kuip waarin de geperste honing opgevangen wordt. Verder is er een hendel en een schroef waarmee men het persblok vastdraait op de zak met ruwe honing. [N 63, 122a; JG 1a+1b; JG 2b-5; N 63, 122c; monogr.]
II-6
|
18187 |
hoofddoek |
hoofdneusdoek:
hȳtnø̄zduk (P214p Montenaken)
|
Hoofdbedekking ter bescherming tegen de felle zon in de oogsttijd. De laatste opgaven van het lemma, met het type hoed, zijn allicht geen hoofddoeken, maar hoofdbedekkingen. [JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c]
I-4
|
20767 |
hoofdkaas |
hoofdkaas:
hy(3)̄tkêəs (P214p Montenaken)
|
hoofdkaas [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
18059 |
hoofdpijn |
pijn zijn kop:
pijn mene kop (P214p Montenaken),
pijn mənne kop (P214p Montenaken)
|
ik heb hoofdpijn [ZND 34 (1940)]
III-1-2
|
33932 |
hoofdstel |
toom:
tūm (P214p Montenaken)
|
Stel van leren riemen op het hoofd van het paard als het ingespannen is. Het woordtype hoofdsel is vermoedelijk ontstaan uit hoofdstel. Loesj als simplex of als eerste lid van een samenstelling gaat terug op het Franse louche "schuin/scheel". [JG 1a, 1b, 1c, 2b, 2c; N 13, 17; R 3, 60; monogr.]
I-10
|
23277 |
hoogmis |
hoge mis:
de hoege mes (P214p Montenaken),
də hu.əgəmɛs (P214p Montenaken)
|
Hoe heet de gezongen mis van de zondag? [ZND 38 (1942)] || hoogmis [RND]
III-3-3
|
26374 |
hoogsel |
hoogsel:
hȳxsǝl (P214p Montenaken),
hoogsels:
hyxsǝls (P214p Montenaken)
|
Rechtopstaande plank die op de zijwand bevestigd wordt om deze zijwand hoger te maken en zo de laadruimte te vergroten. Het woordtype steekhoogsel duidt een plank aan die boven op de zijleest gezet wordt als extra verhoging. [N 17, 34 + 40 + add; N 18, 99; N G, 60g; JG 1a; JG 1b; JG 2b; A 26, 1 + add, monogr.]
I-13
|
22164 |
hooi |
hooi:
hui̯ (P214p Montenaken),
hūi (P214p Montenaken)
|
Gemaaid en op het veld drogend of gedroogd gras. In de klankkaart is de klankkleur (eerst velair, dan palataal) en de lengte van de klinker aangegeven; korte klinkers hebben een toevoeging aan het symbool. De aan- en afwezigheid van de j-klank is niet in kaart gebracht, maar uit de varianten in het lemma zelf af te lezen; per aangegeven klankkleur en lengte staan steeds de diftongen vooraan. Wanneer er meer dan één variant voor een plaats was opgegeven, is bij voorkeur het materiaal van de mondelinge enquêtes in kaart gebracht. [N 7, 58; N 14, 88b en 128a; JG 1a, 1b; A 10, 17 en 20; A 16, 1-4; L 1 a-m; L 27, 17; L 34, 70; L 38, 35-36; RND 122; Wi 52; S 14; R (s]
I-3
|