33508 |
peul, dop (znw) |
peul:
peul (P214p Montenaken),
pouwel (P214p Montenaken),
schulp:
skø͂ͅləp (P214p Montenaken)
|
[Goossens 1b (1960)] [ZND 40 (1942)]
I-7
|
33522 |
peulen, doppen (ww.) |
peulen:
poewele (P214p Montenaken)
|
[ZND 40 (1942)]
I-7
|
33569 |
peulerwten |
schulperwten:
skøͅləpeͅrtə (P214p Montenaken)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
18806 |
piekeren |
denken:
e zat dowe altijd te denke (P214p Montenaken),
prakkiseren:
e zat daa altijd te prakkezeere (P214p Montenaken),
speculeren:
spekuleere (P214p Montenaken)
|
hij zat daar altijd te mijmeren (onder "mijmeren"verstaan we hier: over zijn zorgen zitten te denken, te piekeren, te prakkezeren) [ZND 39 (1942)]
III-1-4
|
17991 |
pijn |
pijn:
pijn (P214p Montenaken),
pɛ.n (P214p Montenaken)
|
pijn [RND] || pijn: De handen van dat kleine kindje doen zeer [ZND 44 (1946)]
III-1-2
|
20876 |
pijpensteel |
steel:
steel (P214p Montenaken)
|
Pijpensteel. Het dunne buisvormige deel van een pijp. [ZND 41 (1943)]
III-2-3
|
33055 |
pikbinder |
lieuse (fr.):
liø̄s (P214p Montenaken)
|
Machine die niet alleen maait, maar het koren ook tot schoven samenbindt. Zie afbeelding 6. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [machine] zie het lemma ''maaimachine'' (3.2.18) in aflevering I.3. Kaart 36 is een woordkaart gebaseerd op het materiaal uit dit lemma; kaart 37 is een betekeniskaart, gebaseerd op het materiaal uit dit lemma èn het lemma ''graanmaaimachine'' (4.5.2) en toont waar men met de termen zicht- en pikmachine ofwel de enkelvoudige maaimachine ofwel de combinatiemachine, pikbinder, aanduidt.' [N J, 4a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
23287 |
pinksteren |
pinksten:
penkse (P214p Montenaken)
|
Hoe heet de 50e dag na Pasen: Pinksteren of Sinksen? [ZND 40 (1942)]
III-3-3
|
22732 |
pinstokken (voor de slee) |
stiepen:
stippe (P214p Montenaken)
|
Hoe heten de stokken waarmee een kleine ijsslede wordt voortgeduwd? [ZND 40 (1942)]
III-3-2
|
33495 |
pit, kern van fruit |
kerntje:
kɛŋkə (P214p Montenaken)
|
[RND 08]
I-7
|