21476 |
rijksveldwachter |
garde (<fr.):
gart (P214p Montenaken)
|
Hoe zegt men dat iemand door den veldwachter in boete wordt geslagen? Vertaal: "De veldwachter zal hem ... [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
21474 |
rijkswachter |
gendarme (fr.):
iene djendarm (P214p Montenaken),
⁄ne genderm (P214p Montenaken)
|
Gendarm, rijkswachter. [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
20816 |
rijp |
rijp:
rééəp (P214p Montenaken)
|
rijp [RND]
III-2-3
|
33978 |
rijzadel |
rijzadel:
rē̜zǭl (P214p Montenaken)
|
Zadel dat gebruikt wordt bij het berijden van een paard. [JG 1a, 1b]
I-10
|
33084 |
rijzen, uit de aren vallen |
builen:
bø̜̄lǝ (P214p Montenaken)
|
Het uit de aren vallen van de graankorrels, wanneer het graan goed droog is en op de wagen getast wordt. ''tasser op de wagen'' (5.1.5). In L 286 en 288 voegt men toe dat dergelijk koren rijskoren (riskōrǝ) wordt genoemd. De laatste drie uitdrukkingen betekenen zoveel als: "het koren is zo droog dat de korrels uit de aren vallen". Naar de fonetische verschijningsvorm zouden de uitdrukkingen (het is) rijs echter ook persoonsvormen van het werkwoord rijzen kunnen zijn.' [N 15, 53; JG 1a, 1b, 2c; L 32, 41; monogr.]
I-4
|
17599 |
rimpels |
rimpels:
rimpels (P214p Montenaken, ...
P214p Montenaken),
strepen:
striepe (P214p Montenaken),
voren:
voren (P214p Montenaken)
|
rimpels (in het gezicht) [ZND 41 (1943)]
III-1-1
|
18396 |
ring |
ring:
enenrrEngk (P214p Montenaken)
|
ring [GTP]
III-1-3
|
29911 |
ringen |
trompen:
trompǝ (P214p Montenaken)
|
Het varken een ring in de neus zetten om het het wroeten te beletten. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 70, 9; N 19, 26; N 19, 26, Q 98 add.; monogr.]
I-12
|
20792 |
rins |
mallig:
ehne mallege smaok (P214p Montenaken)
|
Een rinse smaak (zuurzoet, gelijk sommige suikerbonbons). [ZND 41 (1943)]
III-2-3
|
33478 |
rode aalbes |
rode kroezelen:
verzamelfiche, ook mat. van ZND01, u en ZND02, 4
roeij kroesel (P214p Montenaken)
|
rode aalbes [ZND 01 (1922)]
I-7
|