32880 |
snede van het blad van de zeis |
snede:
snęi̯ (P214p Montenaken)
|
De scherpe snijdende binnenzijde van het blad van de zeis. Zie afbeelding 5, nummer 4. Bedoeld is hier de algemene benaming voor de snijkant van de zeis. In sommige gebieden, met name in enkele dorpen tussen het waat-gebied (in het noorden van Belgisch Limburg) en het snede-gebied (in het zuiden ervan) wordt onderscheid gemaakt tussen de eigenlijke snede en het haarpad: de smalle rand die bij het haren op het zeisblad wordt geslagen en waarvan de snede het uiteinde vormt. Zie voor deze laatste het volgende lemma: ''haardpad''. Wanneer er meer dan één variant voor een plaats was opgegeven, is bij voorkeur het materiaal van de mondelinge enquêtes in gebracht.' [N 18, 68d; JG 1a, 1b, 2c; add. uit N 17, 100; monogr.]
I-3
|
25191 |
sneeuwx |
sneeuw:
snààw (P214p Montenaken)
|
sneeuw [RND]
III-4-4
|
21237 |
sneltrein |
expres (<fr.):
een expres (P214p Montenaken),
⁄n expres (P214p Montenaken)
|
Sneltrein. [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
17590 |
snuit |
snuit:
lange snaat (P214p Montenaken, ...
P214p Montenaken,
P214p Montenaken,
P214p Montenaken),
snē̜t (P214p Montenaken)
|
een lange neus [ZND 39 (1942)] || Zie afbeelding 2.6. [JG 1a, 1b]
I-9, III-1-1
|
18196 |
sok |
voetsel:
vədsəl (P214p Montenaken),
vətsəl (P214p Montenaken)
|
Kous. Wat is de juiste uitspraak van kous (beenbekleding) ? [ZND 47 (1950)] || Sok, een paar sokken. Bedoeld wordt de korte kous, tot halverwege het been door mannen en door kinderen gedragen (fr. chausette) [ZND 48 (1954)]
III-1-3
|
21287 |
soldaat |
soldaat:
soldo.ət (P214p Montenaken)
|
soldaat [RND]
III-3-1
|
21289 |
soldaten |
soldaten:
soldo.utə (P214p Montenaken)
|
soldaten [RND]
III-3-1
|
33222 |
sorteren met de hand |
herrapen:
hęrǭpǝ (P214p Montenaken)
|
Vroeger werden vaak de grote van kleine aardappelen gescheiden bij het rapen zelf op het veld; zie de toelichting bij het lemma Aardappelmand. Tegenwoordig worden de aardappelen op de boerderij gesorteerd; niet meer met de hand maar met een sorteermachine. Zie het lemma Sorteermachine. [N 12, 31; JG 1a, 1b gedeeltelijk, 1c, 2c; monogr.]
I-5
|
34576 |
spaak |
speken:
spii̯kǝ (P214p Montenaken)
|
Elk van de houten staven die de verbinding vormen tussen de velg van het wiel en de naaf. Afhankelijk van de omtrek van het wiel zijn er tien tot zestien spaken. Er zijn twee soorten spaken: ronde en platte. Voor zover ze specifieke benamingen krijgen, worden ze behandeld onder A resp. B. [N 17, 61a-b + 62a-b; N 18, 99; N G, 44a; JG 1a; JG 1b; JG 2b; S 34; A 4, 20b; L 20, 20b; L 7, 13; monogr.]
I-13
|
32750 |
spade, spitschop |
schup:
skø̜p (P214p Montenaken),
sxø̜p (P214p Montenaken)
|
Een schop met een vlak blad, dat min of meer in het verlengde van de steel geplaatst is. Deze schop wordt gebezigd voor het omspitten van de wendakkerhoeken, een lapje grond, de tuin e.d. Al naar gelang de streek en de ervaring is het blad van de spade hartvormig, trapeziumvormig of rechthoekig. Voor het tweede lid van de varianten van samenstellingen zie men het simplex schup verderop in het lemma. [N 11A, 147; N 18, 1 + 2 + 5 + 14; JG 1a + lb; L 7, 15; L 42, 40; Wi 5; Gwn 8, 2; GV, K 7; monogr.; div.]
I-1
|